Baudelaire aan Albert Collignon. Parijs, maandag 22 februari 1864.

Charles Baudelaire
CORRESPONDENTIE
Tweede deel volwassen periode

Vertalingen Vivienne Stringa.

 

AAN ALBERT COLLIGNON
Parijs, maandag 22 februari 1864.

 

Geachte heer,

    In afwachting van het feit dat ik u enkele Poèmes en prose kan opsturen (ik kan er niet eerder dan over tien dagen mee beginnen), wil ik u drie sonnetten sturen, die helaas niet bij mij zijn,
     1. Sur le Tasse en prison, van Eugène Delacroix (1842).
     2. Bien loin d’ici,
     3. Le Gouffre.

    Een vriend van me beweert dat hij Le Gouffre in L’Artiste heeft gezien.
Dat verbaast me, maar ik voel me verplicht om u daarvan te verwittigen.

    Ik heb een stuk of zestig Poèmes die bij Le Spleen de Paris horen.
Maar behalve het feit dat mijnheer Marcelin en mijnheer de Calonne me daar om hebben gevraagd, denk ik dat zij nog grondig bewerkt en getransformeerd moeten worden.

Ik heb morgen ongetwijfeld de eer om u opnieuw te schrijven.

Met de meeste hoogachting,

Charles Baudelaire.

  Inhoudsopgave     Volgende brief