Baudelaire aan Alphonse de Calonne. Honfleur, 1 februari 1859.

Charles Baudelaire
CORRESPONDENTIE
Tweede deel volwassen periode

Vertalingen Vivienne Stringa.

AAN ALPHONSE DE CALONNE
Honfleur, 1 februari 1859.

 

     Geachte heer,

     Deze keer ben ik dan echt in Honfleur en geheel tot uw beschikking.

     U krijgt uw hele Opium, overgemaakt, herzien, herbewerkt, en gekopieerd voor de 15e.

     En mijn Danse macabre?

     Ik heb gisteren een briefje gehad van het Ministerie van Openbare Berichtgeving dat bewijst dat mijn zaakje is opgelost.
Ik heb reden het een zaakje te noemen, want het was ook wel heel klein.

     Ik hoef u niet te vertellen dat voordat ik Parijs verliet en ik twee of drie keer naar het Ministerie moest, er over u gesproken is tegen me. U zult denken dat ik trots ben op mijn gedane plicht als ik u vertel wat ik heb geantwoord.
– Stuur mij de drukproeven van La Danse naar hier, want ik ga niet voor half februari naar Parijs.

     Charles Baudelaire, Honfleur,

     Calvados.

     Dat is voldoende.

     U zou me heel gelukkig maken als u twintig minuten voor me over zou hebben en me vertelde over u en uw zaken, en over uw verwachtingen.
Ik smeek u te geloven dat er in deze nieuwsgierigheid iets heel anders zit dan een persoonlijk belang.

     Voor nu krijgt u uw minimum van twee vellen per maand.

     Doe de groeten van mij aan mijnheer Hervé.

     Wilt u van mij de groeten doen aan madame de Calonne, en tegen haar zeggen hoe geraakt ik was door haar aardige woorden de laatste keer dat ik haar mocht ontmoeten.

Charles Baudelaire.

Als er nog een plek is voor de bibliografie, zet dan de noot over Émaux et Camées er maar in.

  Inhoudsopgave     Volgende brief