Baudelaire aan Alphonse de Calonne. Parijs, 13 augustus 1860.
Charles Baudelaire
CORRESPONDENTIE
Tweede deel volwassen periode
AAN ALPHONSE DE CALONNE
Parijs, 13 augustus 1860.
Beste de Calonne,
Ik schrijf u omdat ik vrees dat ik u niet zal treffen, en in dat geval kom ik morgenochtend vroeg weer terug.
Wanneer gaat u weg en wanneer komt u weer terug?
Tijdens uw afwezigheid, zal de heer Hervé mijn verzen dan publiceren (het spijt me dat ik u daarmee lastig val) en waar woont de heer Hervé?
Ik ben gedwongen (tot mijn grote spijt) u weer om een gunst te vragen die analoog is aan de laatste, en dit keer is het 300.
Ik word verwacht in Honfleur bij mijn moeder die ik al een jaar niet gezien heb, en ook bij Malassis die smacht als een bezetene naar zijn nieuwe Fleurs du mal.
Ik ben Le Constitutionnel niets meer schuldig, en omdat ik er een beetje lang over gedaan heb om het af te betalen, durf ik niet opnieuw iets te vragen.
Bovendien is die Grandguillot bijna nergens te vinden.
Het minste of geringste duurt bij hem al vier dagen. Ik zou graag de 15e willen vertrekken.
Moet ik tijdens uw afwezigheid een manuscript afgeven bij de heer Hervé voor de 10e, of moet ik de heer Bichet 470 frank geven? (ik ben dat niet helemaal meer schuldig).
Als u dat fijn vindt, dan zal ik er voor zorgen dat dat me lukt. U weet hoe serieus ik in die zaken ben.
Ik heb Sainte-Beuve gezien die op een uiterst vriendelijke manier met mij over u gesproken heeft en over madame de Calonne.
U heeft zich vergist betreffende enkele artikelen over mijn boek. De Revue Contemporaine wordt geciteerd.
Uw toegewijde,
Ch. Baudelaire.
Denkt u dat ik me nu kan melden bij de Chemin de l’Ouest onder uw gezag?