Baudelaire aan Alphonse de Calonne. Parijs, 28 april 1860.
Charles Baudelaire
CORRESPONDENTIE
Tweede deel volwassen periode
AAN ALPHONSE DE CALONNE
Parijs, 28 april 1860.
Mijnheer,
Naar aanleiding van de brief die ik vanochtend van u ontvangen heb moet ik constateren dat die de vorige verergert, en onze contacten sterk zal verminderen, contacten die, naar ik meen, niet in zijn geheel en onmiddellijk verbroken kunnen gaan worden, behalve indien u dat wenst.
Ik heb niet eens de behoefte u te verzoeken uw ongelijk toe te geven in deze affaire.
Of u nu wel of niet toegeeft dat wat betreft het domein van kunst en poëzie ik meer ervaring heb dan u, doet niet ter zake. Ik keer alle termen uit uw brief tegen u.
U schept er genoegen in om alle verhoudingen die ik vaak zo plezierig vond, kapot te maken. Jammer voor u dan.
U zegt dat deze brief van niemand minder afkomstig kon zijn dan van mij.
En waarom dat? Heb ik u ooit verborgen dat ik u misschien gedienstig vond, maar dat ik ook in u, als literair directeur van een tijdschrift, gebreken zag die de meest dociele schepsels konden irriteren? Hoe vaak ben ik al niet gezwicht voor u en hoe vaak heb ik u ook al niet gevraagd om wat minder directeurachtig te zijn?
Ik ken mezelf en ik ken u. En dus kom ik niet naar u toe. U schept er momenteel een behagen in om buiten mij om verzen naar een drukkerij te sturen die ik niet herlezen heb.
Morgen ga ik naar rue Coq-Héron om dingen te retoucheren die geretoucheerd moeten worden, zoveel is zeker.
En ik wens uit de grond van mijn hart dat deze wijzigingen overeenkomen met dat wat u had willen doen. - Uw brief heeft me eerder bedroefd dan geïrriteerd.
Maar ik zal hem goed bewaren. En ik hecht er groot belang aan dat u deze ook bewaart. Dan kan die als bewijs dienen, ook voor u, dat ik een verstandig mens ben!
Uw dienaar
Charles Baudelaire.