Baudelaire aan Alphonse de calonne. Parijs, maandag 4 oktober 1858.
Charles Baudelaire
CORRESPONDENTIE
Tweede deel volwassen periode
AAN ALPHONDE DE CALONNE
Parijs, maandag 4 oktober 1858.
Geachte heer,
Ik ben de 1e van de maand niet naar u gekomen, en ook niet de 2e, noch de 3e, want ik hechtte aan de eer me bij u te presenteren met een grote rol papier onder mijn arm, en zelfs nu weet ik niet zeker of ik het vanavond af krijg. En nu de tijd vordert, zie ik de moeilijkheid waarover wij het hadden opkomen.
Ik weet zeker dat ik drie vellen lang amusant kan zijn, en u wilt uw gewoonte van twee vellen houden.
Ik had gedacht dat we twee delen konden maken, van elk anderhalf vel, maar dat is een verwerpelijk procedé bij een enkel werk.
Als ik het echt de 6e af heb, kan ik dan niet de 15e verschijnen?
Ik hoef overigens helemaal niet een min of meer naar voren geplaatste plek in te nemen op de inhoudsopgave hoor.
In ieder geval kom ik morgenochtend vroeg naar u toe.
Als ik botanist was, dan zou ik hier als signering een mooie bloem tekenen: vergeet me niet.
U weet waar ik op zinspeel. De woning die ik moet verlaten wordt vastgehouden en de woning die ik ga krijgen is ook al gereserveerd, door mij.
Ik heb even gekeken naar mijn artikel, het leek me slecht. Het is niet genoeg gekleurd, en niet verbazingwekkend genoeg. Daar bent u schuldig aan.
Ik heb mezelf constant in bedwang gehouden denkend aan die eeuwige en fameuze afspraken.
Wanneer u dat wilt, maak ik iets beters; neem het me niet kwalijk, zoals ik het u ook niet kwalijk neem, en geloof me als ik zeg dat ik uw toegewijde medewerker en vriend ben.
Ch. Baudelaire.