Baudelaire aan Alphonse de Calonne. Parijs, zaterdag 8 januari 1859.
Charles Baudelaire
CORRESPONDENTIE
Tweede deel volwassen periode
AAN ALPHONSE DE CALONNE
Parijs, zaterdag 8 januari 1859.
Geachte heer,
Ik moet u een heel grote gunst vragen, en weet dat ik daar geen probleem mee heb, wij hebben daar voldoende kennis voor gemaakt.
Het eerste geldvoorschot dat u me gegeven heeft is meer dan terugbetaald met Le Haschisch.
Het tweede voorschot is bijna terugbetaald door wat u heeft van het manuscript van L’Opium wat als tegenhanger moet dienen voor het eerste, - en meer dan terugbetaald, als u de prijs van de gedichten die ik u heb gestuurd meerekent.
Ik heb dus het recht te denken dat u voldoende vertrouwen in me kan hebben opdat ik u een derde voorschot mag vragen, maar wel een iets grotere.
Monstrum ingens: 1000 frank, die misschien voldoende zullen zijn om Parijs te kunnen ontvluchten.
Weet u wel dat ik al een jaar dat plan hardnekkig nastreef?
Ik verveel me vreselijk, al mijn tijd wordt verkwist aan een massa steriele boodschappen, zo erg dat ik vrees dat ik pas de laatste pagina’s van Le Mangeur d’opium kan maken als ik daar ben, op dat kleine stekje waarover ik u verteld had.
Ik weet dat het niet zo’n makkelijke gewoonte is om op deze manier geld van te voren te vragen, en daarna pas te werken om het dan terug te betalen; maar zo heb ik het altijd gedaan. Bij Malassis, bij Lévy, en bij alle kranten.
En ik ben echt heel ongeduldig om weg te kunnen vluchten, madame Aupick wacht op me, en omdat het slecht is om een oude eenzame vrouw ongerust te maken, verberg ik haar mijn geldproblemen en de redenen van mijn vertraging.
Na L’Opium weet u, komt Les Peintres idéalistes. U kent de stelling al bij voorbaat. De eeuw is gek en gestoord op allerlei gebied, maar het meeste nog op het gebied van de kunst, ten gevolge van de ketterse verwarring van het goed en het kwaad.
Elke zoeker naar puur idealisme op het gebied van kunst is een ketter in de ogen van de Muse en de kunst.
Ik zal dus spreken over idealistische schilders alsof ik het over zieken heb. Soms tonen zij genie, maar een ziek genie, etc…, etc….
Na les peintres, meer artikelen over variétés, en nooit, nooit voor goud, noch voor geld. Enkel romans, of gedichten. En over romans gesproken, ik speel nu toch open kaart met u, mag ik u nu even een paar opmerkingen geven.
Ik kan hier mijn eeuwige stelling vernieuwen: de moraal zoekt het goede, het ware, de poëzie, en soms zoekt de roman alleen het goede. Elk mens dat het talent niet aan zijn corresponderende doelen kan haken is noch filosoof noch kunstenaar.
Maar ik zie u soms een beetje verlegen, en dan voel ik me helemaal bevroren.
Als ik u meer naar de moed en de innovatie zou zien neigen, als ik me meer ondersteund en geholpen zou zien door u, dan zou ik u een serie novellen kunnen geven van een verbazingwekkende strekking, en dat zou noch in de buurt komen van Balzac, noch van Hoffmann, noch van Gautier, en zelfs niet van Poe, die toch de grootste is van allen.
Als we daar aan toe zijn, dan zal ik u daar van tevoren van verwittigen, dan zal ik aan uw welwillendheid een verlenging van mijn contract vragen.
250 frank is niet genoeg, voor een hersenpan die alleen met de forceps kan bevallen. Het gedachtegoed van combinatie en analyse is de meest langzame van alle, en is altijd ontevreden over zichzelf.
Ik ben een van degenen (en we zijn erg zeldzaam) die geloven dat elk literair product, zelfs als het een recensie is, zó gemaakt en gemanoeuvreerd moet zijn dat er een ontknoping aan het eind zit. Alles, zelfs een sonnet, dus oordeel zelf over de moeite die dat kost!
Ik denk dat ik u hiermee alles gezegd heb. Ik zal nooit rijk worden en ik zal mijn talent alleen in eenzaamheid hebben. Voordat ik me tot u richtte (de voorschotkwestie kan misschien uw boekhouding storen) had ik gedacht om me tot een minister te richten die de beschikking heeft over een fonds voor de literatuur.
Maar ondanks dat ik daarover altijd heel discreet ben geweest (ik heb alleen in de laatste jaren er twee of drie keer gebruik van gemaakt), moet ik u vertellen ten eerste dat er schrijvers zijn die nog armer zijn dan ik, en ten tweede dat er altijd zoveel belemmeringen zijn, en als laatste dat, om het heel cru te zeggen, ministers heel arm zijn.
Wanneer men een vriend om een gunst vraagt, moet men hem bedanken voor zijn vorige bewezen diensten. Daarom is dit een mooie gelegenheid om u te bedanken, niet alleen voor uw hulp, maar ook voor de goede literaire verstandhouding die u met mij heeft mogen gebruiken.
Toen ik het idee opvatte om naar de Revue contemporaine te schrijven, op het zelfde moment dat u mij daar vroeg, kondigden verscheidene personen me een hoop pesterijen aan en een hoop problemen.
Echter, het is best komisch nu dat de auteur van Les Fleurs du mal zelf mocht genieten in een keizerlijk boek van een vrijheid die van een grotere allure was dan waar elders dan ook. U zult me nog een veel grotere geven, nietwaar?
Oef! Wat een lange brief. – Verloren manuscript.
Geheel en hartelijk de uwe, en doet u de hartelijke groeten aan madame de Calonne.
Ch. Baudelaire.