Baudelaire aan Auguste Poulet-Malassis. Parijs, 8 januari 1860.
Charles Baudelaire
CORRESPONDENTIE
Tweede deel volwassen periode
AAN AUGUSTE POULET-MALASSIS
Parijs, zondagavond, 8 januari 1860.
Wat ik u vanavond schrijf is het waard om opgeschreven te worden.
Mijnheer Méryon heeft me zijn visitekaart opgestuurd en we hebben elkaar gezien.
Hij zei tegen me:
“U woont in een hotel waarvan de naam u vast heeft aangetrokken, omdat die te maken heeft, zo ik aanneem, met uw smaak.”
Dus keek ik op zijn enveloppe.
En daarop stond: Hôtel de Thèbes, en toch is zijn brief aangekomen.
Op een van zijn grote prenten, had hij een kleine ballon vervangen door een wolk van roofvogels, en toen ik tegen hem zei dat het onwaarschijnlijk was om zoveel adelaars in een Parijse hemel te zetten, antwoordde hij me dat dit niet zonder reden was, want die lui (de regering van de keizer) hadden heel vaak adelaars losgelaten om volgens de rite de voortekenen te bestuderen, en dat dat ook in de kranten was afgedrukt, zelfs in Le Moniteur.
Ik moet zeggen dat hij zich op geen enkele manier verbergt voor zijn respect voor al dat bijgeloof, maar hij verklaart ze verkeerd, en hij ziet overal complotten.
Hij vertelde me dat in een van zijn andere prenten de schaduw die door een van de metselwerken van le Pont-Neuf op de zijmuur van de kade was geprojecteerd, precies het profiel van een sfinx was, en dat dat geheel onvrijwillig door hem was gedaan, en dat hij die bijzonderheid pas later had opgemerkt, toen hij zich herinnerde dat die tekening net voor de Staatsgreep was gemaakt.
En nu is de Prins degene die het meest op een sfinx lijkt door zijn daden en zijn gezicht.
Hij vroeg me of ik de novellen van een zekere Edgar Poe had gelezen.
Ik antwoordde dat ik hem beter kende dan wie ook en met reden. Toen vroeg hij me heel nadrukkelijk of ik geloofde in de realiteit van deze Edgar Poe.
Ik vroeg toen natuurlijk aan wie hij al die novellen dan wel niet toedichtte. Hij antwoordde:
Aan een gezelschap van heel handige, heel machtige literatoren, die heel erg op de hoogte zijn.
En een van zijn redenen was: La rue Morgue.
Ik heb een tekening van la Morgue gemaakt.
Een Orang-oetang. Men heeft me vaak vergeleken met een aap. Deze aap doodt twee vrouwen, de moeder en haar dochter.
En ik heb ook geestelijk twee vrouwen gedood, de moeder en haar dochter.
Ik heb romans altijd beschouwd als een toespeling op mijn ongelukken.
U zou me een groot plezier doen als u de datum zou kunnen terugvinden waarop Edgar Poe (ervan uitgaande dat hij door niemand is geholpen) dit verhaal heeft geschreven, om te kijken of deze datum overeenkomt met mijn avonturen.
Hij vertelde me met bewondering over het boek van Michelet over Jeanne d’Arc, maar hij is er van overtuigd dat dit boek niet van Michelet is.
Een van zijn grootste bezigheden is het occultisme.
Maar hij interpreteert het op een vreemde manier, een occultist zou erom moeten lachen.
Lach hier alstublieft niet om met gemene schurken.
Voor niets op de wereld zou ik een talentvolle man willen schaden…
Nadat hij weg was gegaan, vroeg ik me af hoe het kwam dat ik, die toch altijd in mijn geest en in mijn zenuwen alles had om gek te worden, het niet ben geworden.
Echt, ik heb de hemel farizese bedankjes gestuurd.
Guys en ik hebben ons weer helemaal verzoend.
Het is een aardige man, heel intelligent, en hij is niet onwetend, zoals alle literatoren.
C.B.