Baudelaire aan Auguste Poulet-Malassis. Parijs, 9 maart 1860.
Charles Baudelaire
CORRESPONDENTIE
Tweede deel volwassen periode
AAN AUGUSTE POULET-MALASSIS
Parijs, 9 maart 1860.
Beste vriend,
De heer de Calonne vraagt me om de wissel van 360 te vernieuwen, die alleen hem betreft, en die niet, zoals de wissel van 500, opgevoerd was voor de te dragen kosten van de kas.
Er zat wel een nuance tussen de twee wissels.
Hij eist dat ik het bedrijf Didot en Gélis niet gebruik, om een reden die ik al vermoed had en neerkwam op een reden van een klein argument van trots.
Is het mogelijk dat hij, middels de steun van mijn verzoek, kan rekenen op uw welwillendheid?
De nieuwe wissel zou dan, net als de wissel van 500 (dat de vijfde binnenkwam), de sacramentele goedkeuring van de autoriteiten krijgen, en zou vanzelfsprekend begeleid zijn van een manuscript van mijn hand.
(Ik kan u toevertrouwen dat ik wel denk dat het de laatste zal zijn.)
En hoe zit het met de delen van Les Paradis?
We hebben nog maar negen en een halve maand voor vier delen.
Uw toegewijde,
CH. BAUDELAIRE.
U zou me er echt een groot plezier mee doen want zo bespaart u mij heel wat gereis.
De vervaldatum is de 15e.
Sla de bladzijde om.
Ik neem de achterkant van mijn brief, om u in alle ernst te verzoeken of u het goed zou vinden om de uitgever te worden van het album van Méryon (die een grotere oplage krijgt) en waarvan ik de tekst schrijf. U weet dat deze tekst helaas niet naar mijn smaak zal zijn.
Ik vertel u vast dat ik een aanvraag gedaan heb bij uitgeverij Gide, maar ik geloof dat die twee imbecielen (Gide en Crépet) het niet zullen aannemen!
Die Méryon kan zich niet gdragen, hij kent niets van het leven. Hij kan niet verkopen, en hij kan ook geen uitgever vinden. Zijn werk kan heel makkelijk verkocht worden.