Baudelaire aan Gustave Rouland. Honfleur, 17 januari 1859.
Charles Baudelaire
CORRESPONDENTIE
Tweede deel volwassen periode
AAN GUSTAVE ROULAND
Honfleur, 17 januari 1859.
Mijnheer de Minister,
Ik ben zo vrij om u een kort te schrijven om u te bedanken voor de literaire tegemoetkoming die mij is toegekend door u, maar vooral voor de welwillendheid die daaruit bleek.
Op het moment dat mijn vrienden de taak op zich namen om deze dienst voor mij aan u te vragen bewezen zij mij tegelijkertijd de eer door mij als medewerker te vragen voor de nieuwe Revue.
Ik moest antwoorden dat ik bij mijnheer de Calonne zou blijven, totdat hij in een strijd zou komen die hij wil volhouden, en dat ik meer nog met hem verbonden was door zijn goedheid dan door ons contract.
Het is goed mogelijk dat deze eenvoudige verklaring geheel overbodig is, en zelfs in de ogen van sommigen ongepast, op een moment waarop ik een dankbare gunst ontvang van Zijne Excellentie.
Maar, hoewel ik nooit de eer heb gehad door u ontvangen te mogen zijn, weet ik toch dat deze gevoelens er zijn om u te behagen.
Met het grootste respect en met de meeste hoogachting, wederom,
Ch. Baudelaire.