Baudelaire aan Joséphin Soulary. Parijs, 28 februari 1860.

Charles Baudelaire
CORRESPONDENTIE
Tweede deel volwassen periode

Vertalingen Vivienne Stringa.

 

 AAN JOSÉPHIN SOULARY
Parijs, 28 februari 1860.

 

Geachte heer,

 

    Ik dank u voor uw prachtige verzen, en ik zeg u eerlijk dat ik boos ben dat ze niet verschenen zijn. Wanneer men voelt dat men sympathie verdient, wordt dat altijd te weinig uitgedrukt.

    Maakt u zich niet al te veel zorgen over de imperfecties in uw tweede druk. Les Sonnets humouristiques zullen altijd herdrukt worden, en dan u kunt alles wat u wilt corrigeren.

    Wat een vreemd idee van u dat ik u zou kunnen vergeten wanneer ik een boek uitbreng! Les Fleus worden voorafgegaan door een ander werk, en er zal een mooi exemplaar voor u gereserveerd worden.

    U heeft de laatste dagen ongetwijfeld uw naam meerdere malen geciteerd zien staan door Sainte-Beuve, in zijn brief aan de directeur van Le Moniteur.
Ik voel me zeer gevleid dat ik in gezelschap mag zijn van mijn vriend Flaubert en een man als u. Maar dat dit komt naar aanleiding van mijnheer Feydeau, van Fanny, van Daniel, etc, dat is een beetje wrang.
U weet van u zelf wel, dat men nooit gelauwerd wordt zoals men dat zou willen, zelfs door de meest subtiele zielen. Er zijn onbestuurbare vrienden.
Ik kom een dezer dagen naar Lyon, de stad van de steenkool, die ik goed kende en te goed heb gekend vroeger.
En dan kunnen we oneindig veel beter kennis maken dan op papier.

Geheel de uwe.

Ch. Baudelaire.

  Inhoudsopgave     Volgende brief