Baudelaire aan Madame Aupick, Corbeil, 1 april 1858.
Charles Baudelaire
CORRESPONDENTIE
Tweede deel volwassen periode
AAN MADAME AUPICK
Corbeil, 1 april 1858.
Ik zit nog steeds vast hier. Ik dacht dat ik maar voor drie of vier dagen werk had, en ik ben hier al vanaf de 19e geloof ik.
– En ik verveel me! Wat verveel ik me!
Maar eindelijk heb ik dan reden te geloven dat dit langdradige werk van de drukproeven morgen of overmorgen klaar zal zijn en ik naar Parijs kan gaan om me bezig te houden met mijn andere zaken en mijn vertrek.
Hij is wel blij dat ik hier naartoe gekomen ben.
Zonder dat zou ik het nooit af hebben gekregen dat derde deel. Maar wat heb ik me verveeld, mijn God!
Ondanks mijn grote zorg die ik besteed aan alles wat literair is, ben ik niet helemaal tevreden met dit laatste werk. Het lijkt wel of het altijd beter kan.
Ik heb al twee keer mijn brieven van Parijs over laten komen naar hier, en door één brief heb ik mijnheer Jaquotot moeten schrijven of hij een zaak voor mij kon oplossen.
Zodra ik in Parijs ben, schrijf ik je weer.
Mijn hemel! Wat maakt zo’n leven zonder huis, zonder vrienden, en zonder interieur me ongelukkig!
Je hebt geen idee hoe naar die kamer in de herberg is.
Vergeleken daarbij is mijn kamer in het huis een paleis.
Dit geeft mijn hoofd verslagenheid, domheid en wanhoop.
Geheel de jouwe. Ik omhels je met heel mijn hart.
Charles.