Baudelaire aan Mme Aupick. Parijs, 18, 20 januari 1858.

Charles Baudelaire
CORRESPONDENTIE
Tweede deel volwassen periode

Vertalingen Vivienne Stringa.

AAN MADAME AUPICK
Parijs, maandag 18 januari 1858.

 

Lieve moeder,

     Ik heb u maandag geschreven, geloof ik. Omdat u anders altijd opmerkelijk stipt bent, word ik een beetje ongerust.
Bent u soms ziek, of heb ik u gechoqueerd op een of andere manier en zonder het te willen?

Charles.

AAN MADAME AUPICK
Parijs, woensdag 20 januari 1858.

 

     Inderdaad lieve moeder, uw brief is aangekomen kort nadat ik de mijne op de post had gedaan.

     Mijn been is genezen. Ik weet niet wat het was, maar het duurde lang en was heel pijnlijk.

     Ik heb net in Le Moniteur naar aanleiding van het rapport van de Minister van Binnenlandse Zaken het decreet gevonden van de keizer die een revue en een krant wil opheffen (La Revue de Paris en Le Spectateur).
Deze paar regels aan het begin van een brief kunnen bizar lijken, en inderdaad losstaand en ver verwijderd van elke mondaine bezigheid, en u zult waarschijnlijk weinig notie hebben van heel veel belangen.
Maar ik ben bang dat dit nog maar het begin is van een nieuwe periode die nog meer verstookt zal zijn van vrijheid dan de periode die net voorbij is.
De speech van de keizer in de Tuilerieën was heel dreigend.
De toespraken van de functionarissen (Morny, Troplong, Baroche) waren woedend.
Als ze die kranten verbieden, als ze in de theaters en in de boekhandels censuur gaan toepassen, hoe zullen we dan gaan leven?

     Ik heb heel weinig minuten om u te schrijven, ik zal u vandaag maar over twee dingen schrijven.

     Het eerste heeft te maken met het nogal vreemde verwijt dat u me in uw laatste brief maakt: mijn kilheid.

     Helaas! U maakt dus helemaal geen onderscheid tussen die vreselijke gewoonte van eenzaamheid, ellende, en noodzaak om mezelf steeds maar weer op te leggen dat ik elke vorm van uitspatting moet terugdringen?

     Hebben ongelukkigen niet het plezier van uitspattingen, en is het ongeluk niet permanent irritant verdrongen bij mij uit gewoonte?

     En daarbij kent u mij zo slecht dat u niet eens weet dat ik van nature de behoefte heb om bijna alles wat ik denk moet verbergen?
U mag het Dandysme noemen, amour absurde de la Dignité, wat u maar wilt, ik zweer u dat ik u nu de waarheid vertel, uw verwijt is onterecht.

     Ik dank u voor uw gulheid, en ik zal ervan profiteren – voor het BEGIN. Maar uw brief zegt duidelijk dat u het moeilijk heeft.
Ik vraag u met klem om me uit te leggen hoe en waarom u het moeilijk heeft.
Zijn het nog die oude schulden? Is het vanwege verplichtingen, aalmoezen?
Dat interesseert me hevig. Ik vrees dat u opgelicht wordt.

     Ik hoop dat u mijn nieuwsgierigheid van de goede kant ziet.
U zult makkelijk kunnen raden dat die niet uw trots wil kwetsen en dat die alleen maar uit een gevoel komt van een zoon voor zijn moeder.

     Dit is dus een gebroken brief en helemaal incoherent. Excuseer me, en laat me u omhelzen.

Charles.

  Inhoudsopgave     Volgende brief