Baudelaire aan Mme Aupick. Parijs, 8 mei 1861.
Charles Baudelaire
CORRESPONDENTIE
Tweede deel volwassen periode
AAN MADAME AUPICK
Parijs, 8 mei 1861.
Inderdaad, het is mogelijk dat ik door erkenning dingen doe die ik mij nooit onder dwang van de meest harde noodzakelijkheden heb laten opleggen. Het is niet nodig om over deze erkenning met je te praten.
Behalve jou heb ik geen vrienden. Ik weet hoezeer je lijdt, ik voel dat je zo snel mogelijk beloond moet worden.
Maar nu ben ik bang geworden van de snelheid van je enthousiasme ineens.
Het eerste wat ik dacht was dat ik je die 500 frank zou terugsturen. Ik schaamde me.
Maar toen dacht ik dat ik, de 15e, weer opnieuw problemen op mijn dak zou krijgen, en ik heb uiteindelijk door de andere brief begrepen dat jij het geld als een aanbetaling beschouwde voor de daarna volgende regelingen.
Je zegt dat ik niet hoef te schrikken van je lichamelijk onwel zijn waar ik de oorzaak van ben.
Ik heb je zo vaak zien lijden door geestelijke oorzaken, dat ik je smeek om me meteen te schrijven hoe het met je gaat.
Ik smeek je, hoor je dat goed? Trouwens, ik ga je elke dag schrijven tot de dag van je vertrek, en ik hoop dat jij ongeveer hetzelfde doet.
Om kort te gaan, met die 500 frank kan ik tot de 20e doen, en helemaal wanneer ik, wat ik ten zeerste hoop, twee artikelen kan ophoesten voor L’Européenne, en de opbrengst daarvan laat ik over aan een vriend, van wie ik zeer dringend zo’n grote som geld had geleend en ook indien de ambassade aan wie ik me richt, via tussenkomst van de voorzitter van de Société des gens de lettres, aan mij die 400 frank laat uitbetalen die ik nog te goed heb in Londen.
Die vervloekte brief uit Londen, waar vreselijk wrede beledigingen in staan, was de hoofdoorzaak van deze laatste aanval die maar liefst drie dagen heeft geduurd.
Ik heb uiteindelijk die conferentie gehad waar ik zo bang voor was. Die was meer dan aimabel.
De vriend in kwestie is naar me toegekomen, en hij dacht al dat ik heel erg triest zou zijn.
Hij zei tegen me dat hij vond dat wat ik had gedaan bijna vanzelfsprekend was en onvermijdelijk. Dat hij zelfs verbaasd was dat dit soort ongelukken mij niet vaker waren overkomen in die afschuwelijke crises die hij al zo lang kent bij mij. Dit alles werd zonder enige ironie verteld. Ik voelde me zelfs vernederd door zoveel sympathie.
“Niettemin,” voegde hij eraan toe, “omdat ik dat geld heel hard nodig heb, moet u mij toch vertellen wanneer en hoe u dat gaat herstellen.” Omdat ik nog niet op jou rekende, antwoordde ik dat La Revue européenne mij beloofd had om mij alles wat ik afleverde van tevoren zou betalen, en dat ik aan hem de opbrengst zou afstaan van de twee volgende stukken, die samen bijna het hele bedrag dekken.
Helaas moet hij dat geld dringend hebben voor de 25e. En dus moet ik zonder respijt werken.
Maar toen ik vanochtend jouw brieven las, was mijn eerste gedachte dat ik me wilde verdedigen tegen de lusteloosheid en de luiheid die altijd na een tijdelijke opluchting komen, want in dat geval vergeet je de problemen van de toekomst. Het is zelfs een van de belangrijkste redenen waarom ik niet zou willen dat de Raad van Toezicht over mij zou worden opgeheven.
En ook niet dat al mijn schulden in één keer zouden worden betaald. Gelukzaligheid zou maar luiheid veroorzaken. Mijn inziens moet die Toezicht pas worden opgeheven wanneer ik, of jij, de psychische zekerheid zouden hebben dat ik altijd kan blijven werken, zonder ophouden, en zelfs zonder behoefte.
Ik ga dus net doen alsof ik leef zonder de hoop dat jij me uit de ellende zou halen. Als ik het zelf allemaal kan terugbetalen, dan wordt dat zowel bespaard op die 2000 die ik voor mezelf had gevraagd, als dat het voor iets anders gebruikt kan worden.
Dus Ancelle verschijnt weer in mijn zaken! Het is onvermijdelijk, ik weet het.
Ik denk dat het beter is dat je hem mijn brief niet laat zien.
Er zijn dingen die je alleen aan je moeder vertelt.
Ik bedoel niet de positieve dingen, zoals de dingen waar jij op zinspeelt.
Ik bedoel dat gewoon vanwege de stijl, de passie, en alles wat er aan intiems en geheim in een brief staat, zo’n brief gewoon niet aan een ander getoond moet worden.
Je hoeft er alleen nog maar even een keer in te kijken en dan zie je dat net als ik. Het is echt een kwestie van welvoeglijkheid.
Ik houd me kort aan wat ik had gezegd. Jij kent mijn affaire uit je hoofd, je kunt hem koeltjes en streng aan hem voorleggen.
Je wenst dat ik direct over een bepaald bedrag kan beschikken.
Je wenst dat jij zelf een bepaald bedrag mag meenemen die je mij van tijd tot tijd uitkeert.
Je wenst dat er een groter bedrag in handen van Ancelle of van Marin blijft waarmee we de mensen in volgorde van belangrijkheid en de eventuele noodzaak, en NAAR DE EERLIJKHEID van de mensen die mij in de problemen zouden kunnen brengen of jou in de problemen zouden kunnen brengen, afbetalen.
En och, bij de gratie Gods! Ik beloof je dat ik je verslag zal uitbrengen van al mijn zaken, en dat ik nooit aan het geld uit de literatuur zal komen zonder jou te raadplegen over de mogelijke bestemming van dit geld.
Je vraagt je dus af of Ancelle tegen al deze regelingen kan zijn en aan deze nieuwe overdracht?
Strikt genomen en legaal gezien, ja.
Geestelijk gezien nee, vanwege de inschikkelijkheid en de affectie die hij voor jou heeft.
En, ook al heeft hij zo’n bekrompen geest, ik denk dat hij wel kan begrijpen, onder druk van jouw welbespraaktheid, dat ik niet de eerste de beste ben, en dat ik heus wel iemand ben voor wie men wat moeite mag doen.
De snelheid waarmee jij je besluit neemt bewijst me dat ik je pijn heb gedaan.
Je denkt misschien dat mijn botten in een week zullen rotten.
Er zijn mensen die zestig jaar met ontstoken bloed rondlopen.
Maar ik word daar bang van, al was het alleen maar vanwege de melancholie die dat met zich meebrengt.
Drie maanden joodkali, Barègebaden en stoombaden zuiveren de mens. Wat mijn zenuwinzinkingen betreft, dat is een heel ander verhaal.
Er is geen andere remedie dan koude baden en wilskracht, helaas!
Ik dank je duizend, duizend maal voor je goede wil. Ik ga je dus over enkele dagen omhelzen!
Ik zeg je nogmaals dat ik geduldig ga werken, en niet ga rusten op een succes dat nog heel onzeker is.
Als ik maar vijf of zes maanden zonder haperen kon werken, dan zou ik je heel vermetel zeggen:
“We kunnen het Toezicht opheffen.
Nu het werkritme is opgevat, zal het geld weer komen.”
Maar dat heb ik nooit gedaan.
Ik kan je in Parijs geen andere afleiding bezorgen dan je mee te nemen naar de Salon, die net geopend is. Ik herinner me je vaste besluit om noch naar voorstellingen, noch naar concerten te gaan.
Pardon, dat ik je te midden van al dat leed dat ik je bezorg, over deze infantiliteiten spreek.
Als ik er niet bij ben, ga dan nooit, nooit lopend uit.
Ikzelf ben al bang op de boulevard.
Nog een ding: ik kan, zonder dat het mijn zaken in de war stuurt, zorgen voor jouw verblijf.
Hoe duur? In welke wijk? Wil je een tafel in huis, of wil je buiten de deur eten? Je begrijpt dat het makkelijk is voor mij, omdat ik Parijs goed ken, om je daarbij te helpen zoals jij het wenst.
O ja! En voor hoeveel dagen?
Ik groet je nogmaals met heel mijn hart.
Wanneer zal ik jou nu eens op mijn beurt mogen zeggen: ben je tevreden over me?
C.B.
Ik smeek je, haast je niet zo dat je ziek wordt.
Ik kan het onweer nog wel enige tijd het hoofd bieden, vooral met zo’n mooie hoop. Handel bedaard, en als er tegenstand in je hoofd komt, of probleemideeën, vertel het me dan.
Mijn brief is afschuwelijk slordig.