Baudelaire, aan Mme Sabatier. Parijs, donderdag 9 december 1852.
Charles Baudelaire
CORRESPONDENTIE
eerste deel volwassen periode
AAN MADAME SABATIER
Parijs, donderdag 9 december 1852.
De persoon voor wie deze verzen zijn gemaakt, of zij ze nu mooi vindt of niet, zelfs als zij ze volkomen belachelijk vindt, wordt heel nederig gesmeekt deze aan niemand te laten zien.
Diepe gevoelens hebben een schroom die niet geschonden mag worden. De afwezigheid van een ondertekening is dat niet een symptoom van een onoverwinnelijke schaamte?
Degene die deze verzen heeft gemaakt, heeft deze gemaakt in zo’n staat van dromerijen waarin het beeld van het onderwerp van zijn gedichten hem zo vaak werpt, heeft haar heftig bemind, zonder het haar ooit te zeggen, en hij zal voor haar altijd de meest tedere sympathie behouden.
AAN EEN TE VROLIJKE VROUW
Je hoofd, je gebaar en je houding
Zijn mooi als een mooi landschap,
De lach speelt in jouw gezicht
Als een frisse wind in een heldere hemel.
Het voorbijkomende verdriet dat jij licht aanraakt
Wordt verlicht door je gezondheid,
Die als een helder licht opwelt
Uit je armen en je schouders.
De weerklinkende kleuren
Waar je je kleding mee bestrooit
Werpen in de ziel van poëten
Het beeld van een bloemenballet.
Die dwaze jurken zijn het symbool
Van je bonte geest;
Dwaas waar ik dwaas van word,
Ik haat je net zoveel als ik je bemin.
Soms in een mooie tuin
Waar ik sleepte met mijn agonie,
Voelde ik als een ironie
De zon mijn borst verscheuren.
En de lente en het groen
Hebben mijn hart zo vernederd
Dat ik strafte op een bloem
De brutaliteit van de Natuur.
Zo zou ik, op een nacht, eens willen,
Wanneer het uur der wellusten klinkt,
Naar de schatten van jouw persoon,
Als een lafaard sluipen zonder geluid,
Om je vrolijke vlees te straffen,
Om je vergeven borst te kneuzen,
En aanbrengen aan je verbaasde flank
Een wond, breed en diep,
En, heerlijke zachtheid,
Door die nieuwe lippen heen,