Baudelaire aan Victor Hugo. Parijs, 7 december 1859.

Charles Baudelaire
CORRESPONDENTIE
Tweede deel volwassen periode

Vertalingen Vivienne Stringa.

 

AAN VICTOR HUGO
Parijs, 7 december 1859.

 

Geachte heer,

    Hierbij wat verzen waarbij ik aan u denk.
U moet ze niet beoordelen met een al te strenge blik, maar met uw vaderlijke blik. De imperfecties zullen later hersteld worden.
Wat voor mij belangrijk was, was om snel alles te zeggen wat een ongeluk, een beeld kan bevatten aan suggesties, en hoe de blik van een lijdend dier de geest kan sturen naar alle wezens waar wij van houden, die afwezig zijn en die lijden, naar al diegenen die verspeend zijn van iets dat niet gevonden kan worden.

    Wilt u mijn symbooltje beschouwen als een heel bescheiden bewijsje van de sympathie en bewondering die uw genie bij mij opwekken.

Ch. Baudelaire.

    Een vergeeflijke ijdelheid van mij brengt me tot het richten van een klein verzoekje aan u.
Ik verneem dat mijnheer Meurice u een nummer stuurt van La Revue internationale waarin een artikel staat over La Légende des siècles.
In hetzelfde blad staat een fragment van een gedicht van Poe, over de generatie en vernietiging van de Werelden.
Ik ben heel erg bang dat het in u opkomt om dit te lezen.
Het is meer dan foutief gedrukt en dat zou u een lelijk beeld kunnen geven van Poe en zijn vertaler.
Ik hoef u niet te vertellen dat zodra de boekhandelaar het gaat drukken er een exemplaar voor u gereserveerd zal worden.
Ik heb een enorme, bijna persoonlijke ijdelheid voor deze dichter, en ik wil niet dat hij en ik onteerd worden in uw ogen door de stommiteiten van een drukker.
Vergeef me die bevende ijdelheden van het beroep.

C.B.

  Inhoudsopgave     Volgende brief