Baudelaire, correspondentie, aan Alphonse Baudelaire. Parijs, 31 december 1840.
Charles Baudelaire
CORRESPONDENTIE
Zijn jeugd
AAN ALPHONSE BAUDELAIRE 1
Parijs, donderdag 31 december 1840.
19 jaar oud
Beste broer,
Ik meen dat ik hevig de broederlijke beleefdheid heb verzaakt door je niet te schrijven sinds ik in Parijs ben.
Ik had aan jou evenals aan mijn zuster moeten schrijven om jullie te bedanken voor de geweldige gastvrijheid die ik daar gekregen heb.
Maar de gewoonte van Nieuwjaar, wat men er ook van zegt en hoe men er ook mee spot, is ergens goed voor, want mensen worden verplicht om elkaar heel lieve dingen te zeggen die zij ook menen maar die alleen door luiheid verhinderd worden om te worden opgeschreven.
Daarom wens ik jullie beiden een mild en gelukkig jaar toe, - rustig en vrolijk met jullie vrienden.
Ik vraag je om dat ook te zeggen tegen mijnheer Rigaut die een aardige man is, en ook aan jullie arme schilder.
Ik denk dat jij het wel fijn zou vinden om te weten hoe ik mijn dagen vul in Parijs.
Sinds je me hierheen hebt gestuurd, heb ik noch School noch advocaat gezien, zodat er geklaagd is dat ik zo weinig kwam.
Maar ik heb een algemene hervorming in mijn gedrag naar 1841 verzet.
Ik vond het fijn om dit jaar muziek naar mijn zuster te sturen. Geef het haar maar van mij.
Diepgewortelde musicus als ik ben, heb ik het album uitgekozen met de mooist getekende ornamenten.
Voor jou, jij die mijn broer bent, heb ik geen nieuwjaarsgeschenken, of het moet een sonnet magnifique zijn dat ik zojuist heb gemaakt waar je misschien om kunt lachen.
Dit heet poëtische nieuwjaarsgeschenken.
Er zijn kuise woorden die wij allen bezoedelen ;
De liefhebbers van wierook maken een vreemd misbruik -
Ik ken er geen die niet een of andere engel aanbidt
Waarop degenen die in het Paradijs zitten, geloof ik, een beetje jaloers zijn.
We moeten deze sublieme en zachte naam slechts geven
Aan pure goede harten, maagdelijk en onvermengd.
Kijk ! Er hangt aan zijn vleugel een beetje modder
Wanneer uw engel lachend op uw schoot gaat zitten.
Ik had, toen ik kind was, mijn naïeve dwaasheid,-
-Een bepaald meisje net zo slecht als ze knap was ;-
Ik noemde haar mijn engel. Zij had vijf aanbidders.
Arme dwazen ! Wij hebben zo’n dorst dat men ons streelt
Wat zou ik nog zo’n sloerie vasthouden
Tegen wie ik kon zeggen : mijn engel-, tussen twee heel witte lakens.
Dit zal mijn schoonzus misschien leuk vinden.
Veel kussen voor Edmond, en vergeet bij mijn groeten niet mijnheer Ducessois en mijnheer Brun.
1 Alphonse Baudelaire, de halfbroer van Charles, was een zoon uit een eerder huwelijk van zijn vader.