Baudelaire, correspondentie. Aan Julien Lemer, Madame Aupick. Parijs, mei, october 1846.
Charles Baudelaire
CORRESPONDENTIE
eerste deel volwassen periode
AAN JULIEN LEMER
Parijs, mei 1846.
Indien u zo vriendelijk bent om er een paar woorden over te schrijven in uw kranten, en ook indien u mij mocht schrijven, kijk dan goed uit alstublieft voor de spelling van mijn naam: du Faÿs, in twee woorden, met een y, een trema en een s.
Ik kan het niet verdragen dat ik verward word met die grapjas die denkt dat hij zich Dufaï mag noemen, gelukkig maar met een i en zonder s op het eind.
AAN MADAME AUPICK
Parijs, oktober 1846.
Wees zo vriendelijk om meteen mijnheer Ancelle te schrijven om hem te vragen om me 60 of 70 frank maximum voor te schieten buiten mijn gewoonlijke rekeningen.
Want u weet dat hij in dergelijke gevallen gewoontegetrouw een goedkeuring van uw kant wenst te hebben.
Een paar dagen geleden al ben ik naar hem toegegaan – omdat ik boeken nodig had en ik me ziek voelde – de zweren in mijn keel en op mijn larynx waren weer teruggekomen.
Hij heeft me niet genoeg gegeven, en uit de dokter, de apotheek en de boeken heb ik de boeken gekozen.
Vandaag is de pijn weer toegenomen, en ik ging er van uit dat u hem wel een briefje zou willen schrijven opdat dat geen problemen zou geven.
Bij mijn verhuizing van la Place Vendôme heb ik tussen mijn tekeningen en mijn portretten het uwe niet gevonden.
Ondanks onze ruzies en alle bittere zaken die ons uit elkaar hebben gedreven, mag u best weten dat ik erg aan dat portret ben gehecht.
Praat erover met Julien en hij moet het maar tot mijn beschikking stellen, ik zal het een dezer dagen laten ophalen, want de 15e van de volgende maand laat ik een klein appartement meubileren.
Charles.