Baudelaire, correspondentie, aan kolonel Aupick. Parijs, 17 juli 1838.

Charles Baudelaire
CORRESPONDENTIE
Zijn jeugd

Vertalingen Vivienne Stringa.

AAN KOLONEL AUPICK
Parijs, 17 juli 1838.

17 jaar oud

Papa,

    Ik vraag je om excuses voor het feit dat ik je niet eerder heb geantwoord. Ik wilde jullie namelijk mijn uitslagen geven. Ik ben zesde in Franse redevoering, vierde in Latijnse redevoering, eerste in Latijnse gedichten. Nu houden we ons bezig met de proefwerken voor de prijzen en we besteden onze dagen met wandelen en tochtjes maken, geen huiswerk.
Dat zijn de uren van luiheid die eraan komen en die langer worden tot aan het eind van het jaar. Ik lees de hele tijd. Ik denk helemaal niet aan de proefwerken, ik maak me er helemaal geen zorgen over, alleen als de dag eenmaal is aangebroken, zal ik mijn uiterste best doen.
Ik ben bang voor het examen zelf, ik merk dat mama me zo graag benoemd wil zien op het examen, dat indien ik dat niet zou zijn, ze me dat niet zou vergeven. En toch weet niemand iets zeker. Maar goed, ik zal daar net als op school al mijn krachten inzetten.

    Een paar dagen geleden zijn onze school met alle meesters en de aangrenzende kostschool met niet inwonende leerlingen naar Versailles geweest. De koning nodigt opeenvolgend alle koninklijke scholen uit om het te bezoeken. De École polytechnique is er vóór ons geweest. We hebben dus in alle zalen en in de kapel gewandeld.
We hebben gegeten in een zaal beneden.
Toen kwam de koning, toen hebben we weer in zijn gevolg gewandeld: aan het eind heeft hij ons naar de toneelzaal geleid waar een onderscheiding was voorbereid. Hij zei dat het hem speet dat hij ons geen voorstelling kon geven warmee de dag waardig afgesloten had kunnen worden, en dat hij ons bedankte voor het warme onthaal dat hij gekregen had.
Hij had hertog d’Aumale en mijnheer Salvandy bij zich, en nog wat adjudanten. We vertrokken weer en overal op onze weg hielden voorbijgangers stil om de honderd huurrijtuigen voorbij te zien komen.

    Ik weet niet of ik gelijk heb, want ik weet niets van schilderkunst, maar volgens mij kon je de goede schilderijen op één hand tellen. Misschien vertel ik onzin, maar behalve enkele doeken van Horace Vernet, twee of drie schilderijen van Scheffer, en la Bataille de Taillebourg van Delacroix kan ik me niets herinneren, uitgezonderd dan verder nog een schilderij van Regnault van weet ik wat voor huwelijk van keizer Joseph; maar dat schilderij onderscheidt zich op een heel andere manier.
Alle schilderijen uit de tijd van het Keizerrijk die zo mooi genoemd worden, lijken zo vaak zo regelmatig, zo kil, de personages zijn vaak opgesteld als bomen of figuranten in de opera.
Het is ongetwijfeld erg bespottelijk van me om zo te praten over de schilders van het Keizerrijk die zo geëerd zijn altijd. Ik zeg misschien maar wat, maar ik doe alleen maar verslag van mijn indrukken: misschien is dat de vrucht van het lezen van La Presse die over de naakten van Delacroix gaat?

De volgende dag stond er in een krant, Le Charivari, dat wij na ons diner verzadigd waren met prullen.

    Mijn neef Levaillant is gekomen, hij heeft me zijn adres gegeven maar ik ben het weer vergeten. Mijnheer de Viterne was ook zo vriendelijk om te komen. Mijnheer Morin is op een ochtend geweest.
Hij vertelde me dat hij je had gevraagd of hij me mocht komen ophalen van school, maar dat je het geweigerd had omdat je bang was dat andere personen gepikeerd zouden kunnen raken om die voortrekkerij.
Maar toch zei hij me ook dat als ik iets onontbeerlijks nodig had, hij je daarover zou inlichten en hij het dan heel leuk zou vinden om me van school te halen, en dat jouw vrienden er niets van zouden merken. Ik was verheugd over dat voorstel, ik zal je zeggen waarom.
Ik praat heel vaak met mijnheer Rinn, mijn leraar, over boeken die ik lees, over literaire ideeën, Latijnse auteurs, over wat er tegenwoordig geschreven wordt, over wat je in het leven moet doen, etc. Omdat hij had gezien dat ik veel van moderne auteurs houd, zei hij tegen me dat hij het fijn zou vinden als hij ooit een keer een lange analyse kon maken met mij over een modern werk, me het goede en het foute ervan te laten voelen, en dat ik daarom een keer op een donderdag bij hem thuis moest komen.
Mijnheer Rinn is een orakel voor mij, en ik was blij.
Maar helaas mocht ik van de rector niet weg: mama had het hem verzocht voordat zij was vertrokken. Daarom vraag ik je of je ermee instemt om me een brief voor de rector te sturen waarin verklaart dat ik af en toe naar mijnheer Morin toe mag.
Ik zal deze toestemming alleen maar gebruiken om naar mijnheer Rinn te gaan, in mijn kamer te blijven, en te praten met mijnheer Morin wanneer hij daar tijd voor heeft.
Daarbij, ik zal er niet eens zo vaak gebruik van maken, want omdat ik niet meer bij jullie ben, en niet met mijnheer Rinn kan praten, verveel ik me nog het minst op school.

    Ik durf niet over je wond te praten, ik weet dat je er niet van houdt wanneer de mensen hun bezorgdheid kenbaar maken tegen je.
Mama vindt dat het maar langzaam gaat, maar als jij denkt dat het nuttig is, blijf dan maar, blijf dan tot volgend jaar. Ik houd minder van vakantie dan van een verbetering voor jou.

    Mama schrijft me heel lieve brieven. Bedank haar maar. Voor het geval dat je toestemming geeft om weg te mogen, zorg dan dat die brief zo snel mogelijk komt, want het eind van het jaar komt er aan, en ik zou graag nog de tijd hebben om van jouw toestemming gebruik te mogen maken om mijn leraar te zien.
Adieu.

Ik adoreer je.          Charles.

  Inhoudsopgave     Volgende brief