Baudelaire, correspondentie. Aan Madame Aupick. Parijs, april 1846.

Charles Baudelaire
CORRESPONDENTIE
eerste deel volwassen periode

Vertalingen Vivienne Stringa.

AAN MADAME AUPICK
Parijs, april 1846.

 

    Als je ondanks al je hindernissen kan doen wat ik van je vraag, des te beter. – Anders wacht ik wel, en ik bedank je voor alles wat je al voor me gedaan hebt.

    Jij veronderstelde dat je me 60 frank kon voorschieten op de eerste van de volgende maand. – Over die 60 frank, kun je daar de huidige voorwerpen bij de lommerd van afhalen?
In dat geval moet je er zelf heengaan, en die zelf naar me toebrengen. -  Bovendien ook me het restant nog toesturen, meteen als je kan. Wees niet beschaamd om het me te weigeren, als je het niet kunt, maar stuur me vooral geen preken.

    Het supplement dat ik nog aan het hotel schuldig ben zal betaald worden door Le Corsaire in de eerste dagen van de volgende maand.
En Joissans, Meurice, Blanchard, Siméon, die krijgen geld van L’Esprit public, La Revue Nouvelle, etc.... – zodra mijn Salon af is.
– Het geld zal, in het geval van vertraging, voorgeschoten worden door La Société des gens de lettres, waar ik vanaf nu lid van ben.

Vertel me over je gesprekken met de schuldeisers.

B.D.  1

Bij de lommerd zal er rente betaald moeten worden, maar niet veel.

1  B.D: Baudelaire ondertekende sommige brieven met Baudelaire Dufaÿs, de meisjesnaam van zijn moeder Caroline.

  Inhoudsopgave     Volgende brief