Baudelaire, correspondentie. Aan madame Aupick. Parijs, 8 december 1848.
Charles Baudelaire
CORRESPONDENTIE
eerste deel volwassen periode
AAN MADAME AUPICK
Parijs, 8 december 1848.
Eergisteren vertelde mijnheer Ancelle me dat mijn reis naar L’Indre die ik een tijd geleden gemaakt heb, buiten mijn medeweten om betaald was door u, en dat ik het geld waarvan ik dacht dat het van zijn welwillendheid kwam, aan u schuldig was.
Mijnheer Ancelle had ongelijk dat hij me deze zending verzweeg en in eerste instantie voor me verborg, want ten eerste zou ik me helemaal niet geschaamd hebben dit geld van u te ontvangen, en ten tweede als hij me eerst had gezegd: “Ik heb een bedrag van 500 frank voor u gekregen”, in plaats van het beetje bij beetje op te maken voor een reis die me helemaal niets heeft opgeleverd, had ik het als ik het in één keer had opgenomen, veel nuttiger kunnen besteden door in Parijs te blijven.
Ik moet u bekennen dat de bekentenis van mijnheer Ancelle betreffende deze zending me zeer verbaasd heeft, en niet minder ook zijn grote zorg dit in eerste instantie te verbergen.
Ik moet bekennen dat ik hevig verbaasd dat u daar nog de moeite nam om aan mij te denken, en u te bekommeren om mijn eeuwige geldzorgen, met name na de zeer harde manier waarop u mij ontvangen heeft enkele dagen voor uw vertrek.
Met die nerveuze koppigheid en dat geweld dat zo karakteristiek voor u is, heeft u mij slecht behandeld, alleen maar vanwege een arme vrouw van wie ik alleen maar al heel lang houd uit plichtsbesef, dat is alles. Het is vreemd dat u het eerst zo vaak en zo lang tegen me gehad heeft over spirituele gevoelens, over plichtsbesef, en dat u deze aparte relatie niet begrepen heeft, waarin ik niets te verdienen heb, en boetedoening en de wens een toewijding te belonen een grote rol spelen.
Hoe vaak een vrouw ook ontrouw is geweest, hoe hard haar karakter ook is, als zij een paar vonkjes van goede wil en toewijding heeft getoond, is dat al genoeg voor een onbaatzuchtige man, een poëet met name, om te denken dat hij haar moet belonen.
Ik vraag u om excuus dat ik daar zo op aandring, maar het was voor mij zeer verdrietig dat u de zo eenvoudige bedoeling van mijn verzoek niet begrepen.
Ik heb u sindsdien niets meer over dat onderwerp geschreven, omdat ik in eerste instantie bang was u tot last te zijn zonder voorafgaand een voldoende uitgewerkte uitleg daarover te hebben gegeven, en in de tweede plaats omdat het noodzakelijk was de plannen uit te stellen, want om die onveranderlijk te kunnen volbrengen vergen die een rustiger toestand dan die ik nu heb.
En toch kom ik daar weer op terug, en ik geloof dat ik verplicht ben om u uitleg daarover te geven; nu ik achtentwintig jaar min vier maanden ben, een immense poëtische ambitie heb, voor altijd gescheiden ben va de eerbare wereld vanwege mijn voorkeuren en mijn principes, wat maakt het uit dat terwijl ik mijn literaire dromen opbouw ik bovendien een plicht vervul, of wat ik een plicht vind, en dat zeer ten koste gaat van de gangbare ideeën over eer, geld en kapitaal?
U moet wel weten dat ik niet om goedkeuring vraag.
Dit is alleen maar een bekentenis dat ik wel eens gelijk kon hebben, en ten tweede, dat als het puur door mijn eigen wil wordt afgelast, als het door een onverwachte gebeurtenis of gedachte doorkruist wordt, dan kan ik heel goed een compromis met mezelf sluiten en mijn plannen opzeggen.
Nu moet ik de moed vinden om u heel cru te zeggen dat aangezien ik zelf nooit gedacht heb om geld aan u te vragen, en omdat u zelf dat initiatief genomen had, waardoor ik inzag dat u nog aan mij dacht, heb ik me ingebeeld dat u mij nog wel een keer te hulp kon schieten.
Het Nieuwjaar komt er aan, dat is de tijd dat ik van woning moet veranderen.
Met wat ik bij mijnheer Ancelle hier krijg, en wat ik elders ga ontvangen, als u tot die tijd daar nog 250 frank aan kan toevoegen, of anders, als u dat absoluut niet kan, mij dan toestemming geven om dat van u te lenen, dan zou ik mezelf voldoende rijk vinden om meerdere plannen ten uitvoer te brengen die ik al heel lang graag wil doen, waaronder mijn arme dierbare manuscripten terughalen die eeuwigdurend gecontracteerd zijn; zolang ze nog blijven bestaan!
Dat was het wrede ding dat ik u moest vertellen.
De drieëntwintig dagen die over zijn, zijn genoeg voor u om mij een antwoord te geven. Ik zou het heel fijn vinden indien u mij een paar zinnen zou willen schrijven, en niet mijnheer Ancelle gebruiken om ofwel uw besluit ofwel de eigen gedachten die u maar wilt aan me te laten schrijven.
Het enige wat mij echt interesseert over u is dat ik zou willen weten hoe uw overtocht is geweest, of u daar goed zit, en of uw gezondheid beter is dan zoals die hier was.
Wat mij betreft, hoewel de literatuur minder positief is dan ooit, ben ik nog steeds dezelfde, dat wil zeggen dat ik er helemaal zeker van ben dat mijn schulden betaald zullen worden, en dat mijn bestemming roemrijk volbracht zal worden.
Een andere reden waarom ik heel blij zou zijn indien u aan mijn verzoek wilt voldoen is dat ik hier heel serieus een oproerbeweging vrees, en er is niets zo betreurenswaardiger dan zonder geld te zitten op dat soort momenten.
Adieu, ik ga er van uit dat u mij mijn brief niet kwalijk neemt. U zult daar ongetwijfeld voor langere tijd zijn.
Nieuwe regeringen zullen u vast niet elders naartoe verhuizen.
Over een jaar misschien, als ik wat rijker ben, ga ik misschien wel naar Constantinopel, want mijn reiswoede komt steeds terug.
Charles.