Baudelaire, correspondentie, aan Mme Aupick, Parijs, maandag 6 november 1837.
Charles Baudelaire
CORRESPONDENTIE
Zijn jeugd
AAN MADAME AUPICK
Parijs, maandag 6 november 1837.
16 jaar oud
Mama,
Ik schrijf je even om je te vertellen dat alle dingen voortreffelijk zijn verlopen. Ik zal je de dingen vertellen vanaf het moment dat ik van huis wegging, want op het moment heb ik niets te doen.
Ik was nog maar net binnengekomen met de conrector, en ik deed mijn hoed zomaar even af, en toen is een van de secretarissen gaan zeggen, en je moet weten dat het de oneerlijkste is, diegene die je toen zo kwalijk ontvangen heeft. Die zei dus: “Zo, mijnheer de rector, dus u heeft eensklaps de verkoudheid van mijnheer Baudelaire doorgegeven.
Nu u weer hier bent, doet hij zijn hoed af, en zonet toen ik met hem alleen hier was, heeft hij hem al die tijd opgehouden.” De rector keek lachend naar me, en dat toonde maar aan dat hij helemaal geen zin had om me daar een verwijt over te maken.
En ik heb me niet verwaardigd om iets te antwoorden aan die man. Diep weggedoken in mijn stoel keek ik naar hem, om hem duidelijk te maken dat het op zijn beurt heel brutaal was om te protesteren.
De conrector durfde niet uit zijn hoofde alle dingen uit te voeren en me definitief in de ziekenboeg te installeren, maar later heeft de rector alles bevestigd, hij heeft me met goedheid over de klas gesproken, over de manier waarop ik me daarin gedroeg. Toen ben ik me daarna dus maar gaan uitkleden en mijn dingen gaan verhuizen.
Toen ik het kwartier inkwam, waren al mijn klasgenoten heel verbaasd dat ik mank liep.
Toen ben ik bijna op de grond gevallen toen ik in een heel donkere gang liep. Daarna heb ik mijn zakken volgestopt met al mijn toiletartikelen, en alle boeken die ik nodig heb in de ziekenboeg.
Een paar klasgenoten die zagen dat ik mijn boeken inpakte dachten echt dat ik voorgoed van school ging. Maar zie je mijn probleem voor je?
Een stuk of dertig boeken in mijn armen, een enorm lange weg af te leggen, van de ziekenboeg naar het kwartier, trappen op en af, en dat alles, beladen en mank lopend. Ik weet echt niet hoe ik het er van af gebracht zou hebben als een bediende van de rector die ik toevallig tegenkwam niet mijn boeken had willen dragen. Nu ziet mijn leven er zo uit: ik zal opstaan op het tijdstip dat ik zelf wil, ik mag alleen maar lopen overdag om twee keer naar de les te gaan, en ik ga al het huiswerk maken.
Hoewel ik de zalf van mijnheer Choquet gebruik, ga ik toch met de chirurg van school praten. Je zakdoek is hier gebleven, als je die komt halen, of als je me komt bezoeken, kom dan niet naar de ziekenboeg, omdat je dan de hele binnenplaats moet oversteken, en dan kunnen rennende leerlingen je zo per ongeluk omver lopen op de stenen. Je zou je dood kunnen vallen.
Ik smeek je, laat mij naar de ontvangkamer komen, kom niet naar de ziekenboeg. Dring goed aan bij de portier dat ze me komen halen in de ziekenboeg, en zeg het hem duidelijk.
Anders zou hij me wel eens niet kunnen laten ophalen, of naar mijn oude kwartier gaan.
Als je me zondag laat ophalen, moet Joseph, als hij wil dat ik kom, niet vergeten te zeggen dat men me in de ziekenboeg moet laten afroepen. Onthoud dat goed allemaal hoor. Adieu. Ik beloof jou en papa dat ik heel goed zal werken.
Charles.
Morgenochtend heb ik een proefwerk Latijnse redevoering.