Baudelaire, correspondentie, aan Mme Aupick. Parijs, ongeveer 10 juni 1838.
Charles Baudelaire
CORRESPONDENTIE
Zijn jeugd
AAN MADAME AUPICK
Parijs, ongeveer 10 juni 1838.
17 jaar oud
Nº. I
Lieve moeder,
Ik heb net je brief gekregen. Als je eens wist hoeveel plezier het me doet je te horen zeggen dat je altijd aan me denkt, dat je altijd met mij bezig bent, dat ik hard moet werken, dat ik een gedistingeerd man moet worden!
Jij noemt dat je refrein. Ik heb je horen zeggen dat het wel vermoeiend zal zijn om altijd maar weer hetzelfde te horen.
Nou, nee dus! Ik heb erg veel plezier beleefd aan het lezen van deze gedachten. Misschien wel omdat ik het al heel lang niet meer gehoord had, en het daardoor aangenaam vond, als nieuw.
Of kunnen moeders altijd maar weer in hun toewijding het talent vinden om altijd maar weer dezelfde gedachten te reproduceren, en een nieuwe stijl om deze te verjongen? Dit kan een grapje lijken. Maar waarom eigenlijk ook niet?
Je wilt mijn uitslagen weten. Ik heb slecht nieuws voor je: ik ben veertiende in Latijn vertalen. Dat kwam van een heel duistere auteur die heel slecht is. Mijnheer Rinn zei lachend tegen me om me te troosten dat we er bijna trots op mogen zijn dat wij die schrijvers niet begrijpen, zo belachelijk zijn ze. Hij is altijd aardig, en meelevend.
Ik ben zo blij, en juich het mezelf toe dat ik eenmaal een meester ben tegengekomen die ik graag mag. Laatst was hij ongeduldig geworden omdat hij me maar zag kletsen, en toen kreeg ik straf van hem, en aan het eind van de les zei hij: Baudelaire, u zult wel niet blij zijn met me, ik vond uw huiswerk vandaag slecht gemaakt, en ik laat u nablijven. Ik antwoordde dat ik het recht niet had om humeurig tegenover hem te zijn als hij me straf gaf, vanwege zijn begripvolle houding.
En toen hij me zei: ik vind het heel lastig om je vrienden straf te geven, antwoordde ik weer: met zulke woorden kan straf niet veel pijn doen. Mijnheer Rinn is de enige meester tegen wie ik dergelijke dingen kan zeggen zonder blozen.
Tegen een ander zou ik me schamen om zo’n lelijke vleierij te hebben gezegd.
Maar je moet nooit schaamte voelen om te zeggen wat je denkt tegen mensen waar je om geeft. En daarom, wat je ook zegt, je hoeft nooit bang te zijn om je moeder te kussen in het bijzijn van de menigte in de ontvangstkamer.
Dit is mijn leven: ik lees de boeken die ik uit de bibliotheek mag meenemen, ik studeer, ik maak gedichten, maar die zijn nu verwerpelijk. Ondanks dat verveel ik me toch. De hoofdreden daarvoor is dat ik jullie niet meer zie.
Anderen bemoeien zich er mee. De conversaties die wij hier op school hebben zijn vaak heel vervelend en heel nutteloos.
Daarom heb ik ook al vaak het gezelschap van mijn kameraden verlaten waarmee ik bevriend ben, soms om alleen te gaan wandelen, soms om andere gezelschappen en andere conversaties op te zoeken.
Dat ik me vaak verwijderd heb vonden mijn vrienden niet fijn, en om hen niet nog meer te kwetsen ben ik weer bij hen terug gekomen. Maar hun gesprekken zijn alleen maar gekeuvel.
Ik heb liever die lange stiltes van ons, van 6 uur tot 9 uur, waarin jij werkt en papa leest.
Een van de grote onderwerpen waar ik over nadenk zijn de activiteiten tijdens de vakantie, alles wat papa me beloofd heeft, Engels, wandelingen, paardrijden, godsdienstoefening, dat alles spookt door mijn hoofd. Ik ben van plan te gaan lezen, etc., etc.
En dan denk ik ook vaak aan het examen. En omdat ik weet hoe belangrijk jij dat vindt, krijg ik daar een soort angst van. Ik voel me zo zwak dat ik er van overtuigd ben dat ik niets zal halen en dat er tranen komen.
Daarom heb ik daar al van te voren moeite mee. Zeg tegen papa dat het laatste gesprek dat wij in de ontvangkamer hadden me zeer veel plezier heeft gedaan.
Het is zeker dat ik hem graag mag tijdens de vakantie, want dan kan ik iedere dag zoiets krijgen.
Charles.
Mevrouw d’Abrantès is onlangs overleden. De heren Dumas en Hugo waren op de begrafenis.
Mijnheer Hugo heeft wat gesproken. Dat is wat de krant zegt. Op school komen wij al het nieuws van buiten te weten.