Baudelaire, correspondentie. Aan Mme Aupick. Parijs, tweede helft maart 1846.

Charles Baudelaire
CORRESPONDENTIE
eerste deel volwassen periode

Vertalingen Vivienne Stringa.

AAN MADAME AUPICK
Parijs, tweede helft maart 1846.

 

Bedankt voor de lieve en aardige brief die je bij mij hebt achtergelaten.

    Ik zou graag willen dat je morgenochtend bij mij komt.
Ik wil het met je over geld hebben. Wees nergens bang voor. Het gaat er niet om dat ik dat van je wil lenen, maar om een bijzondere regeling, korter om uit te leggen dan om op te schrijven.

    Ik zit in een situatie waarin ik middels een serie stappen die gunstig en tegelijkertijd ook ongelegen komen, - op dreef om veel te verdienen in korte tijd, - maar in de greep van de schulden waarvan jij weet, en die worden met de dag steeds schandelijker.
– Ik moet vijf artikelen schrijven voor L’Esprit public, in opdracht – twee voor L’Époque, twee voor La Presse, - en een artikel voor La Revue Nouvelle.
– Alles bij elkaar een enorm bedrag.
– Ik heb nog nooit zoveel heldere hoop bij elkaar gehad.
– Maar ik zit tegelijkertijd ook met mijn Salon opgescheept, dat wil zeggen een boek af te maken in een week.

    Zie je nu hoe druk ik ben, en hoe ik excusabel ben voor het feit dat ik je het je niet allemaal zelf ga uitleggen.
 Ik moet deze dagen zelfs mijn boodschappen door een vriend van me laten doen.

Baudelaire Dufaÿs.  1

Breng mijn artikelen mee van L’Esprit public.

1  (B.D.) Baudelaire Dufaÿs: Baudelaire ondertekende sommige brieven met Baudelaire Dufaÿs,
de meisjesnaam van zijn moeder Caroline.

  Inhoudsopgave     Volgende brief