Baudelaire, correspondentie. Aan Narcisse Ancelle. Parijs, 30 juni 1845.
Charles Baudelaire
CORRESPONDENTIE
eerste deel volwassen periode
AAN NARCISSE ANCELLE
Parijs, 30 juni 1845.
24 jaar oud
Wanneer mejuffrouw Jeanne Lemer U deze brief zal geven, zal ik dood zijn.
– Zij weet dit niet. U kent mijn testament.
– Buiten het gedeelte dat voor mijn moeder is gereserveerd, moet Mej. Lemer alles wat ik nalaat erven, na betaling van bepaalde schulden door u, waarvan de lijst bij deze brief zit.
Ik sterf in een vreselijke ongerustheid.
– Denk aan ons gesprek van gisteren.
– Ik wens, ik wil dat mijn laatste wensen stipt worden uitgevoerd.
Er zijn twee mensen die mijn testament kunnen aanvechten; mijn moeder en mijn broer – en kunnen dat alleen maar aanvechten onder het voorwendsel van krankzinnigheid.
Mijn zelfmoord gevoegd bij de diverse wanordelijkheden uit mijn leven kan hen alleen maar tot nut zijn om Mej. Lemer te beroven van wat ik haar wil nalaten.
Ik moet u dus mijn zelfmoord en mijn gedrag jegens Mej. Lemer uitleggen, - zodat deze brief die tot u gericht is en waarvoor u zorg draagt die aan haar voor te lezen, gebruikt kan worden voor haar verdediging, voor het geval dat mijn testament aangevochten mocht worden door de hierboven genoemde mensen.
Ik dood me – zonder verdriet. Ik voel geen enkele beroering van wat mensen verdriet noemen.
Mijn schulden zijn nooit verdriet geweest voor me.
Dergelijke dingen te beheersen is heel eenvoudig.
Ik dood mezelf omdat ik niet meer verder kan leven, omdat de vermoeidheid om in te slapen en de vermoeidheid om wakker te worden onverdraaglijk voor me zijn.
Ik dood mezelf omdat ik nutteloos ben voor anderen – en gevaarlijk voor mezelf.
– Ik dood mezelf omdat ik denk dat ik onsterfelijk ben, en omdat ik hoop.
– Op het moment dat ik dit schrijf, ben ik zo ontzettend vol met luciditeit, dat ik ook nog een paar aantekeningen maak voor mijnheer Théodore de Banville , en ik ook nog de benodigde kracht heb om me bezig te houden met mijn manuscripten.
Ik geef en laat na aan Mej. Lemer alles wat ik bezit, zelfs mijn karige meubilair en mijn portret – want zij is het enige wezen bij wie ik wat rust heb kunnen vinden.
Kan iemand me verwijten dat ik de paar zeldzame geneugten die ik op deze vreselijke aarde heb kunnen vinden wil betalen?
Ik ken mijn broer amper – hij heeft noch in mij noch met mij geleefd – hij heeft mij niet nodig.
Mijn moeder, die zo vaak en zo onbedoeld mijn leven heeft vergiftigd, heeft dat geld ook niet nodig.
Zij heeft haar man; ze bezit een mens, een affectie, een vriendschap.
Maar ik heb alleen maar Jeanne Lemer.
Ik heb alleen bij haar rust gevonden, en ik wil niet, ik kan de gedachte niet accepteren dat men haar wil onteigenen van hetgeen ik haar nalaat, onder het voorwendsel dat mijn verstand niet helemaal gezond zou zijn.
– U hebt me de laatste dagen horen praten met u.
– Was ik toen gek?
Als ik wist dat ik door mijn moeder zelf dit verzoek te doen en haar de diepe vernedering van mijn gedachten kenbaar te maken, van haar dan kon verkrijgen dat ze mijn laatste wil niet in de war zou schoppen, dan zou ik dat onmiddellijk doen, zo zeker ben ik ervan dat zij omdat ze een vrouw is me beter zou begrijpen dan wie dan ook – en zij dan in haar eentje misschien mijn broer af kon houden van een onintelligente tegenwerking.
Jeanne Lemer is de enige vrouw van wie ik heb gehouden – zij heeft niets.
En u, mijnheer Ancelle, u bent een van de zeldzame mensen die ik heb ontmoet gezegend met een milde en verheven geest, en ik draag u op om mijn laatste wens aan haar uit te voeren.
Lees haar dit voor – zodat ze de motieven voor dit legaat kent, en haar verdediging, voor het geval mijn laatste beschikkingen tegengewerkt worden.
U, verstandige man, laat haar de waarde en het belang begrijpen van welke som geld dan ook.
Probeer een of ander redelijk idee te vinden waarvan zij profijt kan hebben, en die mijn laatste wil nuttig kan maken.
Begeleid haar, adviseer haar.
Zou ik u durven zeggen: houd van haar – in mijn plaats althans.
Laat haar mijn afschrikwekkende voorbeeld zien – en hoe een wanorde van geest en leven leidt tot een sombere wanhoop, of tot een volledige verslagenheid.
Verstand en nut! Ik smeek het u!
Denkt u echt dat dit testament tegengewerkt kan worden, en kan men mij het recht ontnemen om een echt goede en redelijke daad te doen voordat ik sterf?
Ziet u nu wel dat dit testament noch opschepperij noch een uitdaging is tegen de maatschappelijke ideeën en tegen de opvattingen van de familie, maar gewoon de uiting van wat er aan menselijks in mij rest, - liefde en de oprechte wens om een schepsel te dienen dat een aantal keren mijn vreugde en mijn rust is geweest.
Adieu!
Lees haar dit voor – ik geloof in uw loyaliteit, en ik weet dat u het niet zal vernietigen.
Geef haar onmiddellijk geld.
Zij weet niets af van mijn laatste wil – en zij verwacht dat ik weer terugkom om haar weer uit wat probleempjes te halen.
In het geval zelve waarin de laatste wil van een dode tegengesproken zouden worden, heeft deze toch zeker wel het recht vrijgevigheid te tonen.
De andere brief die zij u zal geven is alleen maar voor u bestemd en bevat de lijst met wat er betaald moet worden voor mij, zodat mijn geheugen intact blijft.
C. Baudelaire.