Baudelaire, correspondentie, aan Victor Hugo. Parijs, dinsdag 25 februari 1840.

Charles Baudelaire
CORRESPONDENTIE
Zijn jeugd

Vertalingen Vivienne Stringa.

AAN VICTOR HUGO
Parijs, dinsdag 25 februari 1840.

19 jaar oud

Geachte heer,

     Enige tijd geleden heb ik de voorstelling Marion de Lorme gezien. De schoonheid van dit drama heeft me zo verheugd en gelukkig gemaakt dat ik een vurige wens heb om de auteur ervan te leren kennen en hem van dichtbij te bedanken.
Ik ben nog scholier en ik bega nu misschien wel een ongehoorde brutaliteit, maar ik ken de manieren van dit wereldje helemaal niet en ik had gedacht dat u hierdoor toegeeflijk jegens mij zou worden. Lofredes en bedankjes van een student zullen u weinig doen, in vergelijking met de mensen met smaak die u dat ook allemaal geschonken hebben.
U heeft uzelf vast al aan zoveel mensen getoond dat u zich waarschijnlijk wel helemaal niet druk zult maken over een nieuw opdringerig persoon die u naar u toetrekt.
– En toch, als u eens wist hoe de liefde van ons, wij jongeren, oprecht en echt is, - dan denk ik (misschien is dat wel erg hoogmoedig) dat ik al uw werken begrijp. Ik houd van u zoals ik van uw boeken houd.
Ik denk dat u goed en gul bent, omdat u verschillende rehabilitaties in werking heeft gezet, en omdat u in plaats van te zwichten voor de opinie, deze juist vaak hervormd heeft, trots en waardig.
Mijnheer, ik heb de indruk dat ik in uw bijzijn een massa aan goede en grootste dingen zou leren.
Ik houd van u zoals men van een held houd, van een boek, zoals men puur en belangeloos kan houden van elke schoonheid.
Ik ben misschien best onbeschaamd om u zomaar deze lofuitingen per post toe te sturen, maar ik zou u zó graag gewoon willen vertellen hoeveel ik van u en uw werk houd en hoezeer ik u bewonder, en ik bibber bij de gedachte dat ik belachelijk ben.
Toch, mijnheer, u bent immers ook jong geweest, zult u vast begrijpen wat die liefde is die een boek kan geven voor de auteur ervan, en dan de behoefte die we krijgen om hem luidkeels te bedanken en om hem nederig de handen te kussen.
Zou u toen u negentien was lang getwijfeld hebben om ook zo te schrijven naar een auteur waar uw ziel verliefd op was geworden, aan Chateaubriand bijvoorbeeld ?
Dit is allemaal niet goed genoeg gezegd, en ik denk beter dan ik in deze brief zet.
Maar ik hoop dat u omdat u net zo jong bent geweest als ik, de rest wel raden kan, dat zo’n nieuwe benadering, zo ongebruikelijk, u niet teveel zal choqueren, en dat u het wel zult kunnen opbrengen om me met een antwoord te vereren: ik moet toegeven dat ik daar met een extreem ongeduld op zal wachten.

     Of u deze goedheid wel of niet hebt, neemt u mijn eeuwigdurende dankbaarheid in ontvangst.

Ch. Baudelaire.

Rue de Lille 59.

  Inhoudsopgave     Volgende brief