Baudelaire, correspondentie. Brussel, België. Aan Mevrouw Paul Meurice, januari 1865. Hippolyte Lejosne. Charles Hugo.
Charles Baudelaire
Brussel, België.
- Door Vivienne Stringa
- 25-09-2017
- Vertalingen: Correspondenties
AAN MEVROUW PAUL MEURICE
Brussel, dinsdag 3 januari 1865
Mevrouw,
Ik zou het heel erg vinden, en het is zelfs verboden om een nieuw jaar te laten beginnen zonder u die gelukkig en goed toe te wensen.
Wij hebben allemaal die gelukswensen nodig, en, wat mij betreft, ik voel een soort affectie voor mensen die mij hun beste wensen voor het nieuwe jaar geven op een aangename manier.
Moet ik u zeggen hoezeer ik op u gesteld ben?
Moet ik u zeggen dat ik u rust toewens, welvaart en de kalme pleziertjes die zelfs de meest viriele zielen nodig hebben?
Moet ik u zeggen hoe vaak ik aan u gedacht heb (elke keer wanneer ik een Belg dwong om Wagner te spelen, iedere keer wanneer ik over de Franse literatuur moest ruziën, elke keer wanneer zich een nieuw voorbeeld voordeed waaruit die Belgische domheid naar voren kwam waarover u mij zo vaak verteld had) ?
Ik ging hier door voor politieman (net goed!) (dankzij dat mooie artikel dat ik geschreven had over het Shakespeariaanse banket), voor homofiel (Ik heb dat gerucht zelf verspreid, en men geloofde het!).
Daarna was ik een drukproefcorrector, gestuurd uit Parijs om drukproeven te corrigeren die schandelijk waren. Omdat ik het beu was dat ik telkens geloofd werd, heb ik het gerucht verspreid dat ik mijn vader gedood had, en dat ik hem had opgegeten. Daarbij, het feit dat ik Frankrijk verlaten mocht, dat kwam doordat ik de Franse politie verschillende diensten bewees, ZE GELOOFDEN HET!!!
Ik zwem in onterende zaken zoals een vis in het water zwemt.
Geachte mevrouw, antwoord mij niet; u zou maar in verlegenheid gebracht worden door op zo'n brief te antwoorden. Vergeef deze geest die soms een vertrouwenspersoon zoekt, en die onophoudelijk aan uw gratie en goedheid gedacht heeft.
Ik bid voor u opdat u gelukkig wordt (want ik bid altijd voor de mensen waarvan ik houd) en ik smeek u mij niet te vergeten te midden van uw naasten, wanneer u net zoveel nederigheid zult hebben als u intelligentie heeft.
Uw man ook de beste wensen voor het nieuwe jaar.
Charles Baudelaire.
Brussel, hôtel de Grand Miroir, rue de la Montagne.
AAN COMMANDANT HIPPOLYTE LEJOSNE
Brussel, ongeveer 20 januari 1865
Beste Lejosne,
Er zijn nog maar vijf dagen tot de opening van de Chambres. Ik begin nu bang als een hond te worden, en ik zou graag willen dat Guéroult me geen straf laat ondergaan voor mijn brutaliteit.
Ik heb geen enkele drukproef ontvangen. Zou het hier niet een gelegenheid zijn om zo snel mogelijk de diplomatieke talenten van mevrouw Lejosne te gebruiken, waarbij ik u verzoek haar bij voorbaat mijn grote dank te betuigen?
Uw toegewijde,
Charles Baudelaire.
AAN NARCISSE ANCELLE
Brussel, vrijdag 27 januari 1865.
Beste vriend,
Ik ben best verbaasd dat ik nog geen enkel bericht van u gehad heb. De lommerd? En heer Jacquinet?
En madame Desoye? Wat ben ik hen schuldig?
Is er soms een voorwerp vermist? Heeft u mijn brief aan Jacquinet gegeven?
Wees zo vriendelijk om bij uw zelfde brief me een antwoord te geven op mijn vraag hoe het ermee staat omtrent het geld dat ik u nog schuldig ben. Heeft u onze jaarrekening gemaakt?
Ik weet wel dat toen ik Parijs verliet (eind april), ik heel erg vooruit was.
De schuld moet toch wel een beetje verminderd zijn, want in een tijdsbestek van negen maanden heb ik maar 600 frank van u geleend.
Beschouw wat ik u nu schrijf niet als een of andere bedoeling om af te komen van mijn bezuinigingsplannen.
Ik verzeker u dat de boodschappen die ik u in de maag heb gesplitst erg belangrijk waren voor mij. Hartelijke groeten aan Madame Ancelle.
Uw toegewijde
C.B.
AAN CHARLES HUGO
Brussel, vrijdag 27 januari 1865.
Geachte heer,
Middels dit schrijven wil ik u niet alleen verzoeken mij te vergeven voor het feit dat ik vanavond niet op uw uitnodiging inga, maar ook wil ik u verzoeken om voor mijn zaak te pleiten bij mevrouw Hugo en uw broer François, die ik tot mijn grote vreugde heb leren kennen. Maar ik durf te beweren dat uitstel geen afstel zal zijn.
Daarbij zal ik overigens binnenkort de hartelijke groeten aan uw moeder doen.
Weet u, niemand is erger aangedaan door besognes dan de luie mens, wanneer hij het gevoel heeft dat hij een plicht verzaakt heeft.
In dat geval ben ik bij heel veel mensen te laat voor heel veel dingen.
Ik heb mezelf gevangen gezet voor een dag of tien, en ik ben er met name vandaag van overtuigd dat mijn dag niet om zes uur af is.
Ik verzoek u met klem, mijn hartelijke groeten over te brengen aan uw moeder en uw broer.
Charles Baudelaire.