Charles Baudelaire aan Alfred de Vigny. Parijs. Zondag 26 januari 1862.
Charles Baudelaire
CORRESPONDENTIE
Tweede deel volwassen periode
AAN ALFRED DE VIGNY
Parijs. Zondag 26 januari 1862.
Geachte heer,
Ik ben er echt van overtuigd dat u mij niet in staat heeft geacht dat ik ook maar één moment uw bijzonder aardige ontvangst vergeten was, noch de permissie die u mij gegeven had om te mogen rekenen op uw raadgevingen.
Eind december en aan het begin van deze maand heb ik tevergeefs enkele pogingen ondernomen een aantal van de volgende heren te vinden omdat ik er zeer veel belang aan hechtte hen te ontmoeten, namelijk de heren Sandeau, de Sacy, Ponsard, Saint-Marc Girardin en Legrouvé.
Toen ben ik weer ten prooi gevallen aan mijn periodieke neuralgieën (mijn enige kwalificaties bij de heer Viennet). Daarna kreeg ik een enorme morele lijdensweg, zo één die niet uitgesproken wil worden (zoals de Engelsen zeggen). Vervolgens kreeg ik een lichamelijk ongeluk. En tenslotte kreeg ik een zeer dringende noodzaak om te moeten gaan werken.
Dit is meer dan nodig om de neerslachtige ontmoediging te verklaren tijdens een onderneming van mijn kant die ook zo paradoxaal is.
En toch wil ik er weer actief mee verder. Ik bezit nu een voldoende aantal exemplaren van mijn kleine literaire bagage om er een aantal hommages mee te maken.
Ik zal het begin van februari helemaal gebruiken voor mijn bezoeken.
Alles welbeschouwd heb ik er geen spijt van dat ik zo getreuzeld heb.
Hierdoor kon ik goed nadenken over heel veel dingen die ik nog niet wist.
Voordat ik een definitieve beslissing neem, wilde ik eerst uw mening weten.
Volgens uw antwoord zal ik woensdag een brief naar de heer Villemain schrijven, met de bedoeling dat deze doorgegeven wordt aan de heren van de Académie.
Deze brief zal ik in ongedwongen stijl schrijven, zoals een noviet dat zou doen, en ik zal er in essentie in zetten dat door het gebrek aan een volledige gelijkenis tussen de boekwerken van de overledene en die van de kandidaat, het enthousiasme van de laatstgenoemde mij een voldoende reden lijkt voor een optie, in het geval van twee verkiesbare zetels.
Dat volgens deze zelfde theorie de meest perfecte kandidaat die men zich zou kunnen voorstellen van deelneming zou moeten afzien, indien deze in het leven en het werk van de overledene niets anders zou vinden dan redelijke motieven voor bewondering, dat wil zeggen sympathie en enthouiasme.
Dat, omdat pater Lacordaire een dergelijke sympathie op mij uitoefent, niet alleen maar vanwege de waardevolle dingen die hij gezegd heeft, maar ook door de schoonheid waarmee hij die heeft aangekleed, en omdat hij zich niet alleen maar met het christenkarakter aan de verbeelding overlevert, maar ook met de kleur van de romantiek (ik zal dat op een andere manier aanpassen), ik de heer Villemain verzoek zijn collega ’s op de hoogte te brengen van het feit dat ik opteer voor de zetel van pater Lacordaire.
Ik meen dat ik hiermee enkele dagen tijdwinst boek, en dat ik misschien omdat Philarète Chasles zich terugtrekt en ik als enige tegenover de heer de Broglie sta, een paar stemmen kan krijgen van enkele schrijvers.
En tenslotte ben ik er door mijn gevoel en mijn instinct van overtuigd dat je je altijd utopisch moet gedragen, dat wil zeggen alsof je er zeker van bent dat je verkozen bent, zelfs als je zeker weet dat je dat niet bent.
De eerste keer dat ik Sainte-Beuve over mijn plan vertelde, zei hij lachend: “Dat is goed zeg, ik herken je karkater weer. Dat verbaast me niet van je.
Ik wed dat je, om je stoutmoedigheid volledig te maken, voor de zetel van Lacordair gaat.” In werkelijkheid was dat ook mijn bedoeling.
Maar ik was van streek door die grappen, en toen was ik bang dat ik te excentriek zou lijken vooral in de ogen van mensen die me helemaal niet kennen.
Als ik mijn noodzaak om sympathie te tonen tot het uiterste zou willen doorvoeren, zou ik een kritische en biografische studie samenstellen over pater Lacordaire, en dan zou ik die laten drukken op het moment dat de kandidaat ontvangen wordt.
Maar ja dat is wel een waaghalzerige verspilling, en er hoeft maar een beetje onbeschoftheid in dat plan te zitten of ik zie er van af.
Ik neem geen beslissing voordat ik uw mening heb.
Ik moet u erbij vertellen dat ik zo ongeveer een zelfde brief geschreven heb aan mijn goede vriend Sainte-Beuve, en dat ik ook op een antwoord van hem wacht.
Ik was ben ernstig ziek geweest, maar behalve gezondheid, luiheid, werk en nog een aantal andere overwegingen, voelde ik een soort gêne om me zo tegenover u te bevinden, nadat ik u mijn boeken had opgestuurd.
Denkt u eens na, mijnheer, wat voor ons, schrijvers van in de veertig, degenen eigenlijk betekenen die onze jeugd hebben onderwezen, geamuseerd, gecharmeerd, dat zijn toch onze meesters als het ware!
U heeft misschien niet begrepen wat de reden was waarom ik u een klein krantje heb gestuurd waarin enkele gedichten van mij stonden: dat was alleen maar vanwege een sonnet over een bepaalde zonsondergang, waarin ik getracht heb mijn devotie uit te drukken!
U kunt zonder omwegen tot mij spreken, dat verzoek ik u, want voor zaken waarin ik zo weinig ervaring heb hoef ik me niet te schamen verkeerd te redeneren.
Met de meeste hoogachting, verblijf ik,
Charles Baudelaire.
Rue d’Amsterdam 22.