Charles Baudelaire aan Arsène Houssaye. Parijs, Kerst 1861.

Charles Baudelaire
CORRESPONDENTIE
Tweede deel volwassen periode

Vertalingen Vivienne Stringa.

 

AAN ARSÈNE HOUSSAYE
Parijs, Kerst 1861.

 

Beste Houssaye,

    U bent iemand die het niet druk lijkt te hebben, u kunt een dag zo goed invullen, kunt u misschien wat tijd vinden om dit exemplaar met gedichten door te nemen dat ik u hierbij opstuur.
Ik ben bezig met een lange poging van dit soort, en ik heb de intentie om hem aan u op te dragen.
Aan het eind van de maand zal ik u alles geven wat er af is (een titel als: Le Promeneur solitaire, of Le Rôdeur parisien zou misschien beter zijn).
U zult er welwillend tegenover staan want u heeft ook dergelijke pogingen in die richting gedaan, en u weet hoe moeilijk het is, en met name om te vermijden het net te laten lijken alsof er een plan is om iets in versvorm te gaan zetten.

    Ik achtte het raadzaam voor mezelf om een grote dwaasheid te begaan.
Ik bedoel hier mijn kandidatuur voor de Académie.
Ik heb gehoord dat u daar ook doorheen bent geweest, u weet at voor een vreselijke odyssee het is, een odyssee zonder zeemeerminnen en zonder lotus.
Ik zou het zeer aangenaam vinden indien u deze ongehoorde kandidatuur zou willen aankondigen in uw Courrier de L’Artiste en in uw Pierre de l’Estoile.
U bent misschien kandidaat.Maar ik zweer u dat u vrijgevig jegens mij kunt zijn zonder risico. Trouwens, u zou dat ook zijn met risico.
U zult mij overigens makkelijk begrijpen wanneer ik u vertel dat ik persoonlijk zonder hoop er plezier in heb gekregen  om mezelf de bok te maken voor al die pechvogels van schrijvers.

    Ik wilde u twee manuscripten geven: één voor La Presse (waarover we het hebben gehad) en één voor L’Artiste, daar ben ik al het meest ver mee.
Ik droom al jaren van mijn gedichten in proza.

    Ik wilde u tegelijkertijd vragen om me vast te betalen voor het gedeelte dat ik al af heb, of voor alles dat al af is; want de plotselinge en toevallig gelijktijdige opheffing van de Fantaisiste  en de L’Européenne hebben me geruïneerd.
Maar omdat het nu Nieuwjaar is en u misschien tekorten heeft, en omdat het daarbij helemaal niet hoort om zomaar op de bonnefooi bij mensen binnen te vallen, en ten slotte omdat ik u onmiddellijk goedkeuring en tevredenheid wil geven van mijn noodzakelijke behoefte met al uw gerief, - bij gebrek aan geld, zou ik u willen vragen of u mij dan kunt schrijven dat u me belooft dat mijn gedichten erin mogen.
Onder die voorwaarde kan ik aanspraak maken op een beurs van een vriend die altijd voor mij openstaat.

    De goede kant van dit werk is dat erin geknipt kan worden waar men maar wil.
Mijn idee is dat Hetzel er materiaal in kan vinden voor een boek in romantiekstijl met afbeeldingen.

    Mijn uitgangspunt was Gaspard de la Nuit van Aloysius Bertrand, die u ongetwijfeld zult kennen.
Maar ik had al snel door dat ik niet door kan gaan met zo’n  pastiche en dat zijn werk niet te imiteren was. Ik heb me er bij neergelegd dat ik mezelf moest blijven.
Als ik maar leuk ben, zult u tevreden zijn, niet?

    Ik wilde u dit boekje al een tijdje geven, en ik hoor dat u bezig bent met een wonder uit te voeren, of tenminste dat u dat wilt gaan uitvoeren, door L’Artiste te gaan vernieuwen.
Dat zou heel mooi zijn, dat zou onszelf vernieuwen.

    Enfin, hoe het ook zij, en wat u ook voor mij kunt doen, hoe weinig ook, alvast bij voorbaat dank.

Uw toegewijde

Ch. Baudelaire.

  Inhoudsopgave     Volgende brief