Charles Baudelaire aan Auguste Poulet-Malassis. Parijs, 13 maart 1860.
Charles Baudelaire
CORRESPONDENTIE
Tweede deel volwassen periode
AAN AUGUSTE POULET-MALASSIS
Parijs, 13 maart 1860.
Hier nog enkele verzen. We zitten nu op vijfentwintig stuks, zonder de drie beginstukjes mee te tellen (Dorothée, idéal de la Beauté Noire, - La Femme Sauvage, opgedragen aan een minnaresje, - en Plutus, l’Amour et la Gloire), eindelijk een voorwoord, dat alles blijft in Honfleur.
Zoals ik u al zei, ik moet koste wat kost aan het eind van de maand daarheen, al was het maar om het boek op volgorde te leggen, en indien de laatste stukken niet af zijn, dan offer ik ze maar op, tot mijn grote spijt.
Ik heb zojuist de vijfentwintig stukken herlezen.
Ik ben er niet helemaal tevreden over, er zit nog steeds een te logge en te heftige stijl in. Wat dit onderwerp betreft, heeft u Obsessions en Un fantôme ontvangen?
Wat vindt u van de laatste twee terzetten in het eerste sonnet uit Un fantôme?
Ik heb het in alle mogelijke richtingen gedraaid.
Toen de geest helemaal groot was geworden, herkende ik madame die en die. Dit is in goed Nederlands, maar dit:
Aan zijn lichte oriëntaalse allure, (de allure van die geest)
Toen hij zijn uiteindelijke grootte had bereikt,
Herkende ik mijn mooie bezoekster. ?
Er zijn altijd van die lastige gevallen.
Ik twijfel er nog steeds aan of wij wel twee delen in zes weken kunnen maken. We moeten met name bij de Fleurs denken aan affiches, advertenties en reclameborden.
Indien u mij te veeleisend vindt, en u bang bent voor De Broise, dan zal ik er zelf geld bijleggen.
De volledig onpopulaire karaktertrek van mijn talent verbiedt mij om de grove middelen links te laten liggen. (Een paar dagen voor het in de verkoop brengen enkele citaten geven, en tijdens de verkoop affiches, advertenties en reclame.)
Gisteravond heb ik dit sonnet aan Nadar gegeven.
Hij zei me dat hij er niets van begreep, maar dat kwam vast door mijn handschrift, en drukletters zouden het veel duidelijker maken.
- Wat het tweede stuk betreft, wat opgedragen is aan Guys, dat heeft geen ander positief en materieel verband dan het volgende: dat het net als de poëet in het stuk is, namelijk hij staat over het algemeen om twaalf uur op.
De droom van de nieuwsgierige
Voor dhr. Félix Nadar.
Ken jij, net als ik, de geneugtevolle pijn?
Zegt men vaak over jou: “Wat een vreemde man!”?
-Ik was aan het sterven. Het was in mijn verliefde ziel,
Verlangen vermengd met afschuw, een bijzonder leed;
Angst en levendige hoop, zonder oproerig humeur;
Hoe verder die fatale zandloper zich leegde,
Hoe wranger en heerlijker mijn marteling;
Mijn hele hart scheurde zich af van de familiaire wereld.
Ik was als de Kindertijd, begerig naar spektakel,
Ik haatte het doek zoals men een hindernis haat.
Maar toen deed een vreemd idee mij bevriezen:
Ik was dood, o wat een wonder! En de vreselijke dageraad
Had gegloord.
- “Wat! Zei ik toen tot mezelf, is het dat maar?”
Het doek was op gegaan en ik wachtte nog steeds.
Parijse droom
Voor dhr. Constantin Guys
I
In dit weelderige landschap,
Zoals geen sterveling het ooit gezien heeft,
Zo verlevendigde het me, vanochtend,
Het beeld, vaag en ver weg.
De slaap zit vol met wonderen!
Door een vreemde gril
Had ik uit die schouwspelen
De onregelmatige vegetatie verbannen
En, schilder dronken van mijn genie,
Genoot ik in mijn schilderij
Van de bedwelmende monotonie
Van het Metaal, het Marmer en het Water.
Babel met trappen en arcades,
Was een oneindig paleis,
Vol met bassins en cascades
Vallend in het matte of gebruinde goud;
En zwaarwegende cataracten
Als kristallen gordijnen
Hingen verblindend,
Aan metalen muren.
Niet met bomen, maar met colonnades,
Waren de slapende meren omringd,
Waarin kolossale najaden,
Als vrouwen in spiegels, zich bekeken.
Watervliezen verspreidden zich, blauw,
Tussen de roze en groene kades,
Gedurende miljoenen mijlen,
Naar de uitersten van het Universum;
Het waren ongehoorde stenen,
En magische vloten! Het waren
Immense spiegels verblind
Door alles wat zij weerkaatsten!
Onbezorgd en zwijgzaam,
Schonken Ganges, in het firmament,
De schat uit hun urnen
In spelonken van diamant.
Architect van mijn feeëries,
Liet ik, zoals ik het wenste,
Onder een tunnel van edelstenen,
Een getemde oceaan stromen;
En alles, zelfs de kleur zwart,
Leek gepolijst, helder, geïriseerd;
De vloeistof vatte zijn glorie
In de gekristalliseerde straal.
Geen andere ster van elders, geen ander overblijfsel,
Van de zon, zelfs onder aan de hemel,
Om licht te schijnen op deze wonderen,
Die schitterden als een persoonlijk vuur!
En boven deze bewegende wonderen
Zweefde (vreselijke nieuwigheid!
Alles voor het oog, niets voor de oren!)
Een stilte van Eeuwigheid.
II
Toen ik mijn ogen vol met vlam weer opende,
Zag ik de afschuw van mijn zwijnenstal
En voelde ik, komend in mijn ziel,
De top van vervloekte zorgen;
De klok met grafaccenten,
Luidde ruw twaalf uur middendag,
En de hemel goot duisternissen
Over de trieste verdoofde wereld.
Wat Méryon betreft, bedoelt u met platen kopen, het kopen van metalen planken, of de rechten om er tot in het oneindige afdrukken van te mogen verkopen?
Ik begrijp dat u vreest voor de gesprekken met Méryon.
U zou het best met hem schriftelijk kunnen onderhandelen (rue Duperré 20). Ik waarschuw u vast, dat Méryon het meest bang is voor een uitgever die het formaat en het papier verandert.
En voor de zaak Daumier-Crépet, dat is een goed idee. We zien wel.
Wanneer krijg ik de proefdrukken?
Wanneer komt u naar Parijs?
En de syfilis?
Ik heb nog geen enkel bericht gehad van de post.
Groeten.
Ch. Baudelaire.
Ik neem aan dat de ornementen en het frontispice van dhr. Bracquemond af zijn.
Bent u er tevreden over, en moet ik het ook zijn? - Duranty heeft me net uw boek gebracht.
Ik geloof dat ik graag al die vrouwen zou willen kussen.
Ik ben er vertederd door.
Wat u me zegt over Méryon verandert niets aan wat ik u erover schrijf.