Charles Baudelaire aan Auguste Poulet-Malassis. Parijs, 3 mei 1860.

Charles Baudelaire
CORRESPONDENTIE
Tweede deel volwassen periode

Vertalingen Vivienne Stringa.

 

AAN AUGUSTE POULET-MALASSIS
Parijs, 3 mei 1860.

 

Waarde,

    Hier is de wissel van Duranty. Ik hoop dat u vandaag een briefje voor Christophe heeft geschreven, ik ga morgen bij hem langs.

    Maak mij niet belachelijk vanwege mijn verhaal over de kaartlegster.
Wat is er vreemd aan het feit dat een overijverige agent het immoreel vindt dat er als gevolg van een boek over opium en hasjiesj verscheidene aanwijzingen gegeven worden over de verschillende preparaten van de stoffen en de respectievelijke voor - en nadelen die er aan elk van hen verbonden zitten?

    Let goed op al mijn marginale noten in de marge, en terwijl u de twee voorlaatste bladzijden drukt, stuur mij dan een proefdruk van de laatste, ook als we dat zaakje Dorvault zouden schrappen.

Uw toegewijde,

C.B.

Oef! Nu gaan we in de Fleurs duiken.

Ik heb een vreselijke affaire gehad met Calonne.
Ik dacht dat het een echt ruzie was.

Ziet u mij verplicht om een gevecht aan te gaan voor mijn verzen?
Ik denk dat ik daarvan in slaap zal vallen.

Wilt u de noot van De Quincey goed verzorgen, en vertel me of u er iets tegen heeft.

  Inhoudsopgave     Volgende brief