Charles Baudelaire aan Auguste Poulet-Malassis. Parijs, 6 mei 1861.

Charles Baudelaire
CORRESPONDENTIE
Tweede deel volwassen periode

Vertalingen Vivienne Stringa.

 

AAN AUGUSTE POULET-MALASSIS
Parijs, 6 mei 1861.

 

Beste vriend,

     Als ik niet zeer ernstig ziek was geweest sinds drie dagen, dan had u mij wel gezien.

Kom binnen drie dagen naar me toe, ik moet echt, hoe ziek ik ook ben, doorgaan met een achterstallige taak en dan kan ik tegelijkertijd, wat ik veronderstel tenminste, tegemoet komen aan uw ongeduld voor wat betreft die 800 frank.

     Schwartz heeft alles meegenomen, en hij zei: omdat de Revue mij dit geld moest geven, neemt u dat geld van de revue maar voor u.
Ik kreeg een bedrag van 200 frank en nog wat, en die heb ik in mijn angst uitgegeven.
Nu is het geld van de revue (de 15e en de 22e) van u.
Dat is duidelijk. Er is niets op tegen. Ik moet alleen Dentu en Lacaussade inlichten over deze verandering van zaken.

     Zo, en daarom zei ik tegen u dat u naar me toe moest komen over drie dagen, ik vertel dit alles aan mijn moeder, als extra voorzorgsmaatregel.
Ik zal wel een storm van verwijten krijgen, want ik heb het motief van mijn verzoek niet verborgen gehouden.

     Dit zelfde geval zal ook nog een paar maanden blijven bestaan bij Lemercier en Gélis, of mijn moeder moet ermee instemmen om me helemaal uit deze terreur te trekken, ministens voor een jaar.

     Dat zal ik u over drie dagen vertellen.

     De affaire Stoepel is vreselijk verkeerd afgelopen.
Als ik niet ziek was geweest, dan had ik uw getuigenis aangeroepen tegen die miserabele man.
Ik denk dat La Société des gens de lettres zich zal inspannen om er gelijk over te krijgen.

     U zult ongetwijfeld wel aanvoelen dat mijn brief een nogal alarmerende geestestoestand van mij verbergt.

C.B.

  Inhoudsopgave     Volgende brief