Charles Baudelaire, aan commandant Hippolyte Lejosne. Parijs, 1 januari 1863.
Charles Baudelaire
CORRESPONDENTIE
Tweede deel volwassen periode
AAN HIPPOLYTE LEJOSNE
Parijs, 1 januari 1863.
Beste Lejosne,
Het is onnodig dat ik u de redenen opgeef waarom ik verhinderd ben uw uitnodiging aan te nemen.
U bent te sympathiek om ze niet ongegrond te vinden.
Laten we eens aannemen dat ik er een paar dagen uit wil en dat ik mezelf opleg mijn vrienden te ontvluchten. Dan lijk ik op de Chinese bruid die staat te branden van ongeduld om de cadeaus van een kandidaat aan te nemen, maar die ook trouw wil blijven aan haar gelofte.
Leg dat maar goed uit aan mevrouw Lejosne, en zeg haar dat ik het wel zeer moeilijk vind om het plezier van een paar dagen in haar bijzijn af te zeggen.
Doet u ook de hartelijke groeten aan Sylvestre en aan d’Aurevilly.
Vertel onze geliefde Vieux Mauvais Sujet maar de volgende anekdote:
Enige tijd geleden zei een vriend van me tegen een monnik van Solesmes dat ik op een dag misschien een bezoek zou gaan brengen aan een klooster en er in retraite zou gaan en de brave man antwoordde:
“Mocht hij komen, mijn hemel! Dan zullen we hem verwelkomen. We ontvangen hier zelfs galeislaven.”
Bij de eerste indruk lijkt het al absurd dat mijn naam bekend is bij de monniken, en dat zo’n monnik dan ook nog denkt dat ik gelijk sta aan een galeislaaf. Maar ik heb de verklaring gevonden. Raymond Bruckner was een paar dagen daarvoor in Solesmes geweest.
Ik hou van sterke grappen hoor, maar bij deze was ik wel erg verbaasd.
Ik hoop dat u het niet als een gemene farce heeft opgevat dat die slechte chocolade persoonlijk geadresseerd was aan Monsieur Lejosne.
Ik zal u vertellen hoe ik daartoe gedwongen ben geweest.
Uw toegewijde,
Charles Baudelaire.