Charles Baudelaire aan Louis Martinet. Parijs, juli 1861.
Charles Baudelaire
CORRESPONDENTIE
Tweede deel volwassen periode
AAN LOUIS MARTINET
Parijs, juli 1861.
Geachte heer,
Tot mijn grote spijt moet ik constateren dat een kritiekstuk dat samengesteld is in een systeem van absolute bewondering voor onze vriend Daumier u niet in zijn geheel mag behagen.
Ik heb lang gestudeerd op het komieke en op de karikatuur.
Aangezien u vreest (voor zover ik dat kan afleiden uit uw briefje) dat mijn artikel niet onder het regime van Napoleon III en Walewski I gepubliceerd kan worden (dat had wel gekund onder de heer Fould), moet het maar gewoon geschrapt worden.
U moet weten dat ik een oprechte toewijding jegens u heb, maar ik kan me niet aan omstandigheden onderwerpen.
Al sinds mijn kindertijd ben ik gewend om me te beschouwen als onfeilbaar.
Ik ben van mening dat ik u moet gehoorzamen in alle gevallen waarin ik u zou kunnen schaden.
Maar uw geloof is het resultaat van een waanzinnige verlegenheid, en ik ben er van overtuigd dat het artikel zou verschijnen met een aanwinst van plezier voor iedereen, en zonder gevaar voor u. Maar toch, laten we het maar schrappen.
Tot binnenkort; dan zal ik u kunnen vergoeden.
Wilt u zo vriendelijk zijn om mijn vellen te bewaren: ik heb er geen kopieën van.
Uw toegewijde,
Ch. Baudelaire.