Charles Baudelaire, aan Madame Aupick. Parijs, 25 november 1863.
Charles Baudelaire
CORRESPONDENTIE
Tweede deel volwassen periode
AAN MADAME AUPICK
Parijs, 25 november 1863.
Lieve moeder,
Ik wilde al heel lang twee of drie uur vrijhouden om je uitgebreid en goed te schrijven.
Maar de dagen zijn zo kort. Ik lijd zo na de lunch, na het avondeten, en ik heb het zo rot in mijn onverlichte kamer, ik lijd zo onder het gebrek aan comfort en luxe. Ik word zo neergedrukt door mijn eenzaamheid en mijn luiheid, dat ik steeds het afmaken van mijn plichten tot de volgende dag uitstel, zelfs de taken die ik het liefst af wil maken.
Van tijd tot tijd, meerdere keren per dag, ’s ochtends, ’s avonds, vraag ik me af: hoe gaat het met haar?
Ze verveelt zich, en misschien denkt ze wel dat ik me maar amuseer.
Het grote en enige onderwerp van mijn leven is nu om werk te produceren, het moeilijkste en vervelendste van de hele wereld, aangenaam door gewoonte.
Ik beschouw mezelf als een grote schuldige omdat ik mijn leven misbruikt heb, mijn talenten verspild, mijn gezondheid, omdat ik twintig jaar verpest heb door dromerijen, waardoor ik boven een massa bruten sta die elke dag werken.
Nee; je mag me geen verwijten maken over die 2000 frank van mijnheer Lévy.
Ik krijg daar zelf nog geen 20 frank van. Lévy heeft het zo geregeld om dat geld te verdelen tussen een paar van mijn schuldeisers, zodra hij de laatste pagina van zijn vijfde deel heeft en die ben ik nu aan het afmaken.
Het vierde is verschenen, geloof ik , maar ik heb geen tijd om naar buiten te gaan, om me met de distributie bezig te houden.
Ik zal je een exemplaar opsturen, alleen maar om je te bewijzen dat dat verschrikkelijke boek af is.
Want ik denk dat je geen twee bladzijden zult kunnen lezen zonder in slaap te vallen. Ik denk zelfs niet dat er tien mensen in Frankrijk zijn die het boek waarderen kunnen.
Mijnheer Émon heeft zich vergist. Ik hoop zelfs dat ik niet meer dan zes weken in Brussel zal blijven (dat is veel zelfs). Ik zal begin december vertrekken. De kist die ik je zal opsturen is het signaal van mijn vlucht. Want het is zinloos dat ik de huur betaal van een kamer waarin ik niet meer zit, en ik wil mijn kamer ontruimen.
Ik heb een slecht gevoel over die reis. Dat ik betaald zal worden voor mijn lezingen, dat geloof ik wel.
Maar je weet dat mijn reis een ander doel heeft: dat wil zeggen de verkoop van drie boeken met kritieken aan de uitgever die ook Les Misérables heeft gekocht.
Maar iedereen zegt dat het mensen zonder enige intelligentie zijn en heel gierig.
Het zou goed kunnen dat ik ze bij mijn terugkeer in Parijs moet gaan verkopen, en heel jammerlijk dan.
Maar het geld voor de lezingen is niet te verwaarlozen.
Het schijnt dat de kranten (of mondeling) mijn komst hebben aangekondigd en dat ik verwacht word.
De stukken die ik je opstuur maken deel uit van de drie boeken in kwestie.
De Delacroix heeft veel woede en goedkeuring opgewekt.
Daar ben ik wel aan gewend.
Ik hecht wel waarde aan het werk waarvan ik je het eerste nummer opstuur.
Ik ben niet zo tevreden over de aankondiging (getekend G.B.) die erbij zit (notre feuilleton).
En voor nu, denk eraan dat het grote ding voor mij, dat altijd belangrijk is, jouw gezondheid is. Praat me erover.
Ik omhels je met heel mijn hart.
Charles.