Charles Baudelaire aan Mme Aupick. Parijs, 20 januari 1860.
Charles Baudelaire
CORRESPONDENTIE
Tweede deel volwassen periode
AAN MADAME AUPICK
Parijs, ongeveer 20 januari 1860.
Wat wil je dat ik je anders schrijf dan bedankjes, en een hele oprechte getuigenis van spijt dat je die voor alle problemen en hinder mag gebruiken waarvan ik de oorzaak ben?
Maar ik zeg je wel dat dit de eerste keer is dat zoiets gebeurt, en dat ik toch al duizenden franks aan wissels heb betaald in Honfleur.
Over de belofte die je me vraagt, ik wil niets liever dan die uit te voeren en me eraan te houden. Alleen kan ik die belofte vanaf vandaag niet doen. Er zijn nog wissels. Ik zal altijd een week van tevoren klaar zijn.
Je dwingt jezelf me te laten zien dat ik me zorgen moet maken om je gezondheid. Nou zeg! Mijn hemel! Dat weet ik maar al te goed!
Ik ril soms weleens van angst als ik denk aan het isolement waarin ik ooit op een dag zal zitten. Zelfs als ik beroemd zou worden, dan zou niets de leegte en afwezigheid van een huiselijk leven vol liefde dat ik zo lang al wil en nooit heb gehad kunnen compenseren.
Hoe het ook zij en hoe rommelig je me ook vindt, weet wel dat ik nu op een zodanig punt ben aangekomen, wat zo moeilijk is om te begrijpen als je jong bent, waarin je in een beroep wilt uitblinken, dan moet je er alles voor opgeven, passie en plezier.
Op dat gebied heb ik me daar helemaal in geschikt. Nou goed, je hebt me twee jaar gegeven om mijn schulden te betalen.
Er is nog maar een jaar over, dat weet ik ook wel, maar ik voel dat dit jaar goed begint.
Ik voel me de meester van mijn gereedschap, ik beheers mijn eigen gedachten, en mijn hersenen zitten goed op orde. Als ik het voor mezelf voor elkaar zou krijgen om iedere dag Le Diable au corps te hebben, dan ben ik de eerste die dat zou vragen.
Door je woede ben je vergeten me te vertellen of L’Opium (voor je) geschikt is en of je het begrijpt.
Je vergist je helemaal in wat je zegt over dat hygiëne onontbeerlijk is voor me.
Het gaat niet om voedselvergiftigingen, het zijn mijn hersenen.
Hoewel ik dat allemaal op een verwarrende manier begrijp, weet ik zeker dat me ooit op een dag iets ergs overkomt met mijn gal of mijn hart. Adieu, ik omhels je zacht. Ik zit gebogen over mijn Opium, als over een pensum.
C.B.