Charles Baudelaire aan Mme Aupick. Parijs, 31 mei 1862.
Charles Baudelaire
CORRESPONDENTIE
Tweede deel volwassen periode
AAN MADAME AUPICK
Parijs, 31 mei 1862.
Lieve moeder,
Het is al kwart over zes.
Vandaag kan ik je alweer niet schrijven zoals mijn hart dat zou willen.
Ik heb je zoveel uitleg te geven!
In het kort dan, zal ik je zeggen dat ik het niet alleen accepteer, maar dat ik ook nog 100 frank meer zou willen.
Voordat ik vertrek kan ik misschien nog wel ergens anders geld vandaan halen, dat zal ik dan ook meebrengen.
Maar ik moet er niet op rekenen, en trouwens volgens de rekening die ik je zal opsturen, moet ik dat geld als niet van mij beschouwen. Het behoort jou toe of aan andere personen. Alle geldbedragen waar ik op kan rekenen behoren aan iemand anders.
Ik betwijfel het of ik die 800 frank zo snel aan je kan terugbetalen als je wenst.
Maar morgen stuur ik je de uiteindelijke verklaring.
Ik heb het hotel opgezegd. Ik blijf er nog een week, maar dan contant betalend, per dag.
Ik heb nu een beetje geld.
Ik ben minder armzalig in kleding dan je denkt.
Ik breng veel slecht wasgoed mee dat weer helemaal netjes kan worden met nieuwe manchetten en kragen.
Ik wil 300 frank aan de kleermaker en aan de wasserij besteden.
Alleen moet ik wel contant betalen. Als het op het laatste moment niet klaar is, zal ik spullen naar Honfleur laten sturen.
Ik wil hoe dan ook vertrekken. Ik wil geen woord horen over kledinghuizen of kant en klare kleding. Dat is zo min. Alleen voor de was.
Dan blijft er nog 200 frank over voor het loon van de hotelbedienden, wat kleine schulden bij vrienden, mijn eigen kisten (het zijn er drie) en mijn reis.
Als ik een gratis kaart te pakken kan krijgen, stop ik meer geld in mijn verzorging.
Als Le Moniteur en La Presse me een voorschot geven, dan zal ik daar niet aankomen.
Ik besteed vijf dagen aan mijn rekeningen en mijn bezoeken, dat zijn er heel wat.
Behalve zaken regelen met de kranten voor geld, moet ik nog reizen maken voor de proefdrukken, en nog twee reizen, één naar Fontainebleau (dit keer ga ik alleen, God zij dank!) en één naar Argenteuil.
Maar helaas! Ik moet weer naar Ancelle, die stotterende man die geen enkel respect heeft voor mijn tijd!
En dat verzoek zal hem op zijn dak vallen! Wie zegt dat een onverwachte vraag hem niet in de war gaat maken?
Zeg hem niet waarvoor het is.
Hij zou me naar kledinghuizen willen slepen waar hij me zoveel geld overbodig heeft laten uitgeven.
Tussen mijn vorige kleermakers zit een hele goede kleermaker die snel zal werken als ik hem verzeker dat ik hem contant betaal voordat ik vertrek of na mijn vertrek.
Bij die kleine uitgaven van die 200 frank vergeet ik allerlei andere dingen, schoenen, stropdassen, etc… Godzijdank! Daar hoef ik me niet meer mee bezig te houden.
Ik ben je nog andere uitleg schuldig. De bestemming van mijn al geld (artikelen, allerlei auteursrechten) binnen de komende drie maanden. Het verslag van de vreselijke walgelijke praktijken waarin ik gelopen ben, etc.
O ja! Zeg tegen Ancelle dat ik je niets gevraagd heb, maar dat jij mij dat geld zelf spontaan hebt aangeboden omdat je wel inzag dat ik mijn betalingen niet kon laten overeenkomen met mijn vertrek, wat ook zo is.
Ach! Lieve moeder, je hebt twee vreselijke zinnen geschreven, waar ik lang en triest over heb moeten nadenken. Je bent moe, zei je, van een klein dingetje al – en dan zeg je me ook nog:
“Probeer snel de beurs van je oude moeder te hulp te komen.”
Die liefheid en dat halve verwijt hebben me een heilzaam kwaad gedaan.
– Ik zal je vrienden gaan zien, ook al zouden ze me vervelen, tot morgen.
C.B.
Ik voeg er nog een paar dingen aan toe.
Ik krijg nu vijf heel drukke dagen, ik vertrek de zesde, dan ben ik de 7e in Le Havre, en de 8e, met Pinksteren, ben ik bij jou.
Mijn volgende brief zal alleen maar over morele zaken gaan, die helaas heel melancholiek zijn.
Plus de analyse van mijn zaken om me uit de ellende te halen.
Alles wat ik moet produceren aan werk is genoeg om mijn huidige schulden binnen het eind van het jaar te betalen, jou daarbij inbegrepen, en ook de bijbetaling daarbij inbegrepen. Wat een vreselijk rotberoep!
Voor wat betreft mijn inkomen, dat dit jaar al is opgesoupeerd, daarover heb ik besloten dat ik het laat rusten, en het voor eeuwig te kapitaliseren, zelfs als er geen Toezicht meer was.
Ik ben als de dood voor armoede.
Ik wil 6000 frank als inkomen hebben.
Liefs.
C.B.
Ik zal mijn kisten en mijn kleren pas bestellen als ik het geld heb. Trouwens, ik kan niet anders.