Charles Baudelaire aan Mme Aupick. Parijs, 7 augustus 1860
Charles Baudelaire
CORRESPONDENTIE
Tweede deel volwassen periode
AAN MADAME AUPICK
Parijs, dinsdagavond 7 augustus 1860, 11 uur ’s avonds.
Omdat ik om zeven uur ’s avonds nog geen enkel bericht had gehad van de heer Ancelle, zelfs niet per brief, ben ik naar Neuilly gesneld, hij was na het eten weggegaan, en toen ben ik tot half elf in die straat gebleven en heb op wacht gestaan om te kijken wanneer hij weer thuis zou komen. Toen ben ik weer teruggegaan naar Parijs.
Morgenochtend om zeven uur ga ik er weer naartoe, en ik denk met tegenzin aan het feit dat ik met hem moet kletsen, discussiëren, weerstand moet bieden aan zijn nieuwsgierige vragen, hem moet kidnappen, hem in zijn rijtuig moet zetten, hem moet meeslepen letterlijk.
En als dat alles dan nog niet mogelijk is, hoe moet het dan verder met me?
De tiende is het nog niet te laat. Maar daarvoor moet de affaire morgen de 8e af zijn.
En als we er van uitgaan dat dat gebeurt, dan moeten we daar nog de vermoeidheid bij optellen van het in de gaten houden van hem dat hij dat geld wel op de plek brengt waar dat geld al heel lang geleden terecht had moeten komen.
Natuurlijk is het zo dat omdat ik mezelf zo haastig in een heel zwaar geval heb gestort, ik niet echt hardop mag praten (tegen jou) maar toch kan ik er niets aan doen dat ik moet denken dat ik toch wel eerst aangetoond heb dat ik ook wel een paar goede eigenschappen heb, en ik dus heus wel recht heb op enige toewijding, en ook dat zowel hij als ik jouw brieven gisterenochtend om acht uur hebben ontvangen, en dat er inmiddels al twee dagen voorbij zijn gegaan.
Mijn leven is nog steeds volledig afhankelijk van de grillen van die kwibus.
Ah, wat walg ik van die verplichting om al sinds jaren zo te moeten leven, elke dag! Wanneer mag ik nu ook eens van het leven genieten?
Heel veel liefs, en bedankt voor alles wat je voor mij hebt gedaan.
Maar wat kan ik doen?
C.B.
Weet hij wel het exacte bedrag?
Weet hij dat de datum de negende is?