Charles Baudelaire aan Mme aupick, Parijs, zaterdag 27 februari 1858.
Charles Baudelaire
CORRESPONDENTIE
Tweede deel volwassen periode
AAN MADAME AUPICK
Parijs, zaterdag 27 februari 1858.
Ik heb drie dagen vol geweldige vreugde gehad. Dat is mooi meegenomen, want dat is zo zeldzaam.
En al met al bedank ik je er oprecht voor. Maar het was maar een mooie droom. Ik zeg mijn komst naar Honfleur niet af.
Ik zal er iedere dag meer zin in krijgen. Maar ik zal erheen gaan met mijn eigen geld, en zodra ik er zelf uit zal zijn gekomen.
Ik smeek je moeder, niet boos worden. Ik ga er echt wel heen, maar wanneer?
Dat weet ik niet. Ik doe er alles voor wat ik kan. Ik heb vanochtend je funeste brief gehad en dus is die brief die ik je gisteren heb geschreven niets meer waard.
Ik ben verplicht om snel de problemen waarin ik ga belanden op te lossen.
Ze zijn groter dan eerst. Want ik heb, zoals ik je zei, afgesproken met verschillende individuen voor de week die gaat beginnen, en ik heb het geld dat me was aangeboden geweigerd anderzijds. Het is om er gek van te worden.
Maar hoe erg het ook is, het is nog niet het ergste.
Ancelle, die heb jij waarschijnlijk al een brief geschreven, die gaat me afmaken met zijn gunsten, en zodra hij ziet dat ik zijn geld weiger, zal hij ondanks alles me toch zijn diensten willen bewijzen.
Hij gaat me vermoeien met zijn onuitstaanbare conversaties. En ik heb zó mijn rust nodig. Hij zal met dwang bij me thuis komen, zich met dwang in mijn zaken willen mengen, en zich met dwang het verslag van mijn problemen aan me willen ontfutselen.
Alleen al door aan zijn bezoek te denken, wordt mijn lijden woede.
En als hij ziet dat ik volhoud om alles te weigeren, dan zal hij me zoveel mogelijk pijn willen doen, en steeds maar onder het voorwendsel dat hij me tot nut is. Ik kan Parijs niet uitvluchten om hem te mijden, dan zou het middel erger dan het kwaad zijn.
Hij gaat zich met dwang inmengen in mijn zaken, zoals hij deed tijdens de zitting van mijn proces.
Hij drong zich op in de gesprekken met mijn vrienden, zo woest is hij om kennis met hen te maken en zich met alles te bemoeien. En zij vroegen me wie die grote meneer was die me zo goed leek te kennen.
Ik had de hele tijd mijn ongeruste blik op hem gericht, ik was bang dat hij me in gevaar zou brengen of me voor schut zou zetten. Nu heb je, hoop ik, een goed detail van de zeden.
Dus, bij gratie, ik smeek je, als je hem nog niet geschreven hebt, schrijf hem helemaal niets.
Als je hem wel hebt geschreven, schrijf hem dan opnieuw om hem duidelijk te maken dat jouw beslissing en onze afspraken als niet geschreven moeten worden beschouwd.
Ik wil leven, en ik wil niet dat die plaag van een Ancelle me mijn tijd komt afnemen en mijn rust! Mijn rust!
Ik ga proberen me te verdoven met mijn werk. We zien wel wat er komt!
Ik zal je beetje bij beetje op de hoogte brengen van de voortgang van mijn plannen, als dat vooruit mocht komen.
Ik smeek je, mijn lieve moeder, neem het me niet kwalijk dat ik liever mijn hel beleef dan een interventie die altijd desastreus was voor me. De woekeraar was beter. Maar daar is het nu te laat voor.
Ik hoop dat ik op je kan rekenen dat Ancelle zich nergens mee gaat bemoeien.
Als ik zijn geld weiger, dan mag ik ook zijn diensten afstoten.
Ik heb met hem altijd alleen maar hele erge ruzies gehad, en ik heb hem nooit beledigd.
Dat zou weleens kunnen gaan gebeuren, en dat zou me erg spijten en ik zou me schamen. Maar het kwaad zou dan wel geschied zijn.
Denk er dus aan dat een van mijn grootste wensen was als ik naar Honfleur zou gaan, dat ik hem dan kan ontvluchten.
Veel tederheid,
Charles.
Je had er dus ook niet aan gedacht toen je veronderstelde dat ik je uitnodiging zou aannemen, dat hij me vreselijk veel tijd zou laten verliezen en dat ik als ik het goed met hem zou kunnen vinden, ik dan wel vijftig reizen zou moeten maken.
Zie nu eens wat een waterval aan problemen je over me heen hebt gegooid terwijl je dacht dat je het goed bedoelde.
Ik heb net je brief overgelezen, en ik heb begrepen dat het kwaad al geschied was, dat Ancelle vanochtend een brief van je had gehad op het zelfde tijdstip als ik.
Om de zaak te redden, ga ik hem schrijven dat ik in Parijs blijf, en dat ik helemaal geen geld nodig heb. Op die manier laat hij me misschien met rust.
Nu verleng ik mijn belofte dat ik alles wat ik maar kan zal doen om bij je te komen zo snel mogelijk.
C.B.
Ik open voor de derde keer mijn brief, om twee redenen. Ik weet dat je gekwetst zult zijn als je dit gaat lezen: ik bezweer je het me niet kwalijk te nemen. Ik weet wat ik doe, ik weet dat ik verstandig redeneer.
Ik weet dat ik gelijk heb door liever nare tijden te doorstaan dan de vermoeidheid als ik Ancelle zie.
Ik zweer je dat ik alle moeite zal doen om naar Honfleur te komen en om onder hem uit te komen.
De brief die ik hier schrijf is heel oprecht en heel zuiver.
Al die verwikkelingen doen me pijn. Laten we het er hier maar bij laten voor deze zaak, en weet dat mijn pijn en dat gedoe niets afdoen aan mijn goede voornemens.