Charles Baudelaire aan Mme Aupick. Parijs, zondag 15 januari 1860.

Charles Baudelaire
CORRESPONDENTIE
Tweede deel volwassen periode

Vertalingen Vivienne Stringa.

 

AAN MADAME AUPICK
Parijs, zondag 15 januari 1860.

 

    Nee dus. Jammer genoeg nee. Ik heb je alleen maar geschreven dat ik zekerder was dan ooit dat ik mijn geld zou krijgen uit Genève (minstens 400 frank), omdat ik net ruzie had gehad met die lui.
Ze gaan vanuit Genève de manuscripten die ik opeis sturen, en me het manuscript betalen dat gepubliceerd gaat worden, waarvan ik alleen het einde nog inlever voor contant geld. Je had me dus niet begrepen.
Ik stond zelf doodsangsten uit voor wat er zich in Honfleur heeft moeten afspelen.

    Ik wacht nog vier dagen. Maar het kan nu niet langer meer duren. Ik smeek je om mijnheer Desmarais te gebruiken.
Niet nodig om hem te vertellen waarvoor het geld is, of het moet zo zijn dat je verplicht bent om hem om raad te vragen voor de vraag die gaat volgen. Je kunt hem het geld over vijf of zes dagen teruggeven, en ik zal hem dan bij mijn terugkeer zelf gaan bedanken.

    Het is duidelijk dat de deurwaarder uit respect voor jou nog niet heeft opgetreden.
Een deurwaarder die twee weken wacht, dat heb ik nog nooit gezien. Hieronder staat wat ik je terugstuur zodat je het goed begrijpen kan.

    In de kantlijn, van de hand van Marin, de advocaat, staat de rekening die betaald moet worden.

317,  25             is de wissel

14     18             (en dat zou grofweg maar 12 frank moeten zijn, het is het gedeelte van de boete die mij opgelegd wordt)

4       ­40             dat is de prijs van het protest.

Totaal      335  83

    Ik vraag je duizendmaal verontschuldiging dat ik je aandacht moet vestigen op zulke vreselijke details. Buiten het protest (4,80) is er een boete, voor het hebben gemaakt van een wissel die op een illegale manier is gemaakt, dat wil zeggen op papier dat bestemd is voor een lagere waarde.
Dat is een verstrooidheid die de wet straft met 36 frank, maar de wet zegt ook dat deze boete verdeeld zal worden tussen de personen die de wissel ondertekend hebben. We zijn met zijn drieën.
Ik zal en wil maar 12 frank betalen. De deurwaarder zal, zoals alle deurwaarders dat doen, het liefst hebben dat ik alles betaal en zeggen: vraag die 24 frank dan maar aan de andere ondertekenaars.
Maar hij moet ze laten betalen.

    Let op (en dit is belangrijk) dat het protest de erkenning van mijn recht bevat, erkend door hemzelf, immers hij eist 14,18 frank van me voor mijn boetedeel.
Dat is nog eens twee frank te veel ook, maar daar moeten we maar niet moeilijk om doen.

    Ik heb zelf met Marin de wetsartikelen geverifieerd die bovenaan het protest staan:

    Artikel 4 en 7 van de wet van 5 juni 1850 over onwettelijke wissels.

    Ik hoef je niet te zeggen dat ik voor niets op de wereld aan die 400 frank kom voordat ik mijnheer Desmarais met eigen handen heb terugbetaald.

    Heb je vanochtend mijn Opium gelezen?
Ik ben bezig met het retoucheren van het tweede deel dat ik morgenavond moet inleveren.

    Je Shakespeare is uitgekozen. Ik wacht alleen nog op die 400 frank om hem te kopen.

    Ik heb gisteren een vreemde aanval gehad. Ik was niet thuis. Ik was bijna nuchter.
Ik denk dat ik iets heb gehad als een herseninfarct. Een oude vrouw heeft me eruit gehaald met vreemde middelen.
Maar toen ik weer helder was, kreeg ik nog een aanval. Misselijk, en zo zwak, met duizelingen, dat ik geen traptrede op kon zonder te denken dat ik flauw zou vallen.
Na een paar uur was het afgelopen. Ik ben gisteravond weer thuis gekomen; ik voel me nu weer heel goed, maar zo moe alsof ik een lange reis had gemaakt.

    De deurwaarder heet Lecompte en woont in de rue Chaussée op nummer 11.

    Welnu, als hij boos wordt, dan gaat hij me voordragen bij de burgerrechtbank van Pont-l’Évêque. Wat een probleem!

    Vandaag, zondag, is het zeker dat geen enkel ongeluk me is overkomen.

Ik omhels je, ik smeek je te geloven dat het niet allemaal mijn fout is. Ik schrijf je overmorgen.

Charles.

Nog een komisch detail van mijn avontuur (dat andere), is dat ik op geen enkel moment mijn verstand was verloren, en dat ik ongerust was over het idee dat men kon denken dat ik dronken was.

  Inhoudsopgave     Volgende brief