Charles Baudelaire, aan [onbekend]. Parijs, 11 juli 1861.

Charles Baudelaire
CORRESPONDENTIE
Tweede deel volwassen periode

Vertalingen Vivienne Stringa.

 

AAN [onbekend]
Parijs, 11 juli 1861.

 

Mijnheer,

    Wanneer het gaat om mijn werk, zal ik niemand verhinderen de vrijheid te hebben daarover te oordelen, dat is een kwestie van smaak. Ik beweer absoluut niet dat ik moet bewijzen aan mensen die zich er aan storen dat het niet goed is dat ze er niet van houden.

    Hier is de kwestie echter van een heel andere aard: ik geef mijn oordeel over een illuster musicus, en ik beantwoord de kritieken: aan hen de taak me de onjuistheden van mijn beweringen aan te tonen.

    Gelukkig is het ook toegestaan dat men zich kan inspannen om lasterpraters tot rede te brengen, die hun gelijk nog niet eens onder het mom van brodeloosheid mogen halen, wanneer zij artikelen schrijven die zowel kwaadsprekend zijn als volkomen overbodig.

    Wanneer ik in de bladen lees (periodieken, als zij kunnen, maar obscuur, altijd) dat ik mijn manuscripten aan Duitse kranten verkoop, dan hoort het bij mijn waardigheid dat ik mij daar niet tegen hoef te verdedigen.

    Kwaadwillendheden laten me koud zolang ze ondertekend zijn door onbekenden, maar imponeren me wel degelijk heel pijnlijk wanneer zij uit de mond komen van mensen die, zoals u, me iets schuldig zijn.

    Kunst is over het algemeen een bodem voor ruzies, maar het zou wel vreemd paradoxaal zijn wanneer de muziek een slagveld zou worden.

En dat was het, mijnheer.

Ch. Baudelaire.

  Inhoudsopgave     Volgende brief