Charles Baudelaire, aan Philoxène Boyer. Parijs, 15 mei 1860.

Charles Baudelaire
CORRESPONDENTIE
Tweede deel volwassen periode

Vertalingen Vivienne Stringa.

 

AAN PHILOXÈNE BOYER
Parijs, 15 mei 1860.

 

Beste Boyer,

    Mijn boek, dat naar het schijnt nog niet gebrocheerd is, gaat verschijnen. Een nieuw boek is altijd weer een gelegenheid om mensen die we al lange tijd niet meer gezien hebben, weer eens te ontmoeten.
Laat ik u zeggen dat ik aan de mensen die u kunt gebruiken kan vertellen wat ik van u vind.
U begrijpt over wie ik het heb, als u nog steeds dezelfde plannen heeft.

    Op mijnbeurt zou ik u ook graag iets willen vragen, iets nogal vreemds.
U MOET, zonder dat het lijkt of dat door mij komt, Crépet faliekant hersenspoelen.
Ik ben er dwaas, verbijsterd, uitgeput van.
“Dit begin is gewoontjes, triviaal, en gewoonweg overbodig; u moet niet zoveel ruimte besteden aan die of die, immers u heeft ook zo weinig ruimte besteed aan een ander (dat is zijn schuld).
U geeft aan de één een belediging (dat was juist een compliment), etc…etc…etc…etc…etc…etc…etc…etc…etc…etc…etc…etc…”

    Ik had al, om hem tegemoet te komen, drie aantekeningen toegetakeld.
Nu blijkt dat ze ALLEMAAL over moeten.
Echter, ik heb ze al DRIE MAAL geretoucheerd.
Dit alles is om maar niet op een bourgeois te lijken; die ijdelheid van hem die hem ertoe brengt om mensen te kwellen die kunnen lezen en schrijven.
Ik ben zojuist ontsnapt aan de noodzaak van een ruzie met de Calonne, wiens stommiteit veel vinniger is, maar minder hardnekkig. Ik ben het zat.

    Weet u nog wat ik u vertelde: anderen zouden minder eerlijk zijn dan ik; maar via Malassis, m’n moeder, mijn vrienden, God of de Duivel, zal ik de middelen vinden om in het gezicht van die imbeciel het geld te spugen waar hij zijn recht aan denkt t ontlenen.
En dan zou ik nog als schadevergoeding kunnen eisen dat de arbeiders voor mij een kast inrichten voor elk van mijn artikelen.

    Praat erover met Babou, als u hem ziet. En geen woord hierover tegen Asselineau.
Ik heb al eens geklaagd, en hij zegt elke keer dat ik laf ben.
En toch is het niet mijn schuld, dat Crépet het op meer mij gemunt heeft dan op een ander.

    Uw toegewijde, Mijn hartelijke groeten voor madame Boyer.

CH. BAUDELAIRE.

 

    Komisch detail nog: hij denkt dat ik hem een poets gebakken heb door een Pétrus Borel te doen. Hij denkt dat Borel een nar is die het niet waardig is om in de collectie Crépet te spelen.
De betekenis van bepaalde omstandigheden is hem onbekend. Niets anders meer dan nog een woord, zonder slechtheid: haal mij uit dit struikgewas waarin u mij gegooid heeft.

    Ik hoorde onlangs tijdens een etentje met vrienden, dat hij, inter pocula, de politieke waardigheid te berde had gebracht. Dit is ongetwijfeld lachwekkend maar hier is het principe analoog aan veel vermoeiender resultaten.
Het is tegen zijn waardigheid te veronderstellen dat werk goed is uitgevoerd wanneer hij dat werk niet heeft uitgevoerd.
Onder ons, waarde, wij kunnen elkaar alles toevertrouwen.
En ik zeg u in alle ernst: bescherm mij.
Overigens, aan de manier van schrijven in deze brief kunt u wel afleiden hoe het op mijn zenuwen werkt.

C.B.

  Inhoudsopgave     Volgende brief