Charles Baudelaire aan Raymond Matigny. Parijs, 23 april 1864.
Charles Baudelaire
CORRESPONDENTIE
Tweede deel volwassen periode
AAN RAYMOND MATIGNY
Parijs, 23 april 1864.
Geachte heer,
Ik denk dat wij elkaar nooit zullen begrijpen.
Ik wilde deze zaak vriendschappelijk afsluiten, vredig en direct met u, langzaam, of snel, al naar gelang de omstandigheden.
U hebt een passie voor onnodige brieven, onnodige bezoeken, onnodige conversaties.
U denkt: de debiteur moet geen rust krijgen.
Ik antwoord op uw dreigingen: Mijn moeder gaat ook op reis.
En voor de Rechtbank, het zou misschien een groot geluk voor mij zijn indien de zaak daar voorgelegd zou worden, omdat ik dan gedwongen zou zijn om heel wat dingen te onthullen over het ontstaan van deze schuldeis, dingen die u niet weet, wed ik.
Het schijnt dat ik volgens u geen vrije beschikking heb over mijn tijd, en dat ik u verslag moet doen van al mijn daden.
Sommige mensen moeten daar erg om lachen.
Maar mij irriteert het mijn zenuwen.
Ik waarschuw u dat indien ik nog één keer een brief van u ontvang, ofwel in Gent ofwel in Mons, ofwel in Brussel, etc., dan stuur ik die onmiddellijk zonder hem open te maken door naar mijnheer Ancelle, en dan geef ik hem uw adres.
U kunt me daarbij overigens heel goed in de gaten houden via uw relaties, maar ik betwijfel of uw relaties bij het soort mensen horen die ik moet gaan bezoeken.
Neem deze brief nu maar serieus, en vergeet vooral het volgende niet: als u beleefd tegen me bent, geduldig en welwillend, dan zult u een hoop voor elkaar krijgen.
Als u me irriteert met uw zakenmanretoriek, dan laat ik alles vallen, en dan leg ik de zaak in handen van mijnheer Ancelle, met een verklarende uiteenzetting.
Geachte heer, indien het u interesseert, kunt u zich verzekeren van mijn vertrek.
Ik vertrek vanavond of morgenavond om vijf uur.
Ik denk dat ik op zijn laatst 15 juni weer terug zal zijn.
Charles Baudelaire.
Dwing me niet meer om nog meer papier onnodig vol te krabbelen, daarmee ontvreemdt u mij mijn tijd.