Charles Baudelaire aan Richard Wagner. Parijs, vrijdag 17 februari 1860.
Charles Baudelaire
CORRESPONDENTIE
Tweede deel volwassen periode
AAN RICHARD WAGNER
Parijs, vrijdag 17 februari 1860.
Geachte heer,
Ik heb altijd gedacht dat hoe gewend een groot artiest ook is aan de roem, hij niet ongevoelig kan zijn voor een oprecht compliment, als dat compliment een kreet van herkenning was, en die kreet een vreemd soort waarde had als die van een Fransman kwam, dat wil zeggen van een man die niet gemaakt was voor het enthousiasme en geboren was in een land waar men het nauwelijks meer eens is over poëzie en schilderkunst als over muziek.
Voor alles wil ik u zeggen dat ik dankzij u het grootste muzikale genot had dat ik ooit heb mogen meemaken.
Ik ben van een leeftijd waarop men zich nauwelijks meer amuseert met het schrijven naar beroemdheden, en ik zou nog lang getwijfeld hebben om u via een brief mijn bewondering te betuigen, als ik niet iedere dag laaghartige, belachelijke artikelen voor bij zag komen waarin men alles heeft gedaan om uw genie te smaden.
U bent niet de eerste, mijnheer, voor wie ik pijn leed en het schaamrood op de kaken heb staan voor mijn land. Uiteindelijk was het de verontwaardiging die me deed besluiten om u mijn erkenning te betuigen; ik dahct: ik wil onderscheiden worden van al die imbecielen.
De eerste keer dat ik naar les Italiens ging om uw werken te beluisteren was ik vrij slecht in mijn doen, en ik moet zelfs bekennen, ik had verkeerde vooroordelen.
Maar ik ben te vergeven: ik ben zelf zo vaak slachtoffer geweest, ik heb zoveel muziek gehoord van charlatans met grote pretenties.
Door u was ik meteen overwonnen.
Wat ik voelde was onbeschrijflijk, en als het u behaagt om niet te lachen, dan zal ik proberen het te vertalen.
Eerst dacht ik dat ik die muziek kende, en later toen ik nadacht wist ik waar die fata morgana vandaan kwam.
Het leek of die muziek de mijne was, en ik herkende haar zoals ieder mens de dingen herkent waarvoor hij voorbestemd is om van te houden.
Voor eenieder die geen intellectueel is zou dit een enorm belachelijke zin zijn, vooral geschreven door iemand als ik die niets van muziek weet, en waarvan de hele opvoeding zich beperkte tot het luisteren (met groot plezier, dat wel) naar enkele mooie stukken van Weber en Beethoven.
Ten tweede was datgene dat mij het meest opviel, de grootsheid. Het stelt grootsheid voor, en neigt ook naar het grootse. Ik heb overal in uw werken de plechtigheid van hard geluid gehoord, grote aspecten van de Natuur, en de plechtigheid van de grote passies van de mens. Je voelt je gelijk weggevoerd en meegesleept.
Een van de meest vreemde stukken die me een nieuwe muzikale sensatie lieten voelen was het stuk dat bedoeld is om een religieuze extase uit te beelden.
Het effect dat geproduceerd wordt door de introductie van de gasten en door het bruiloftsfeest is immens.
Ik voelde het majestueuze van een leven dat grootser is dan het onze.
Nog iets: ik voelde vaak nog iets anders vreemds, de trots en het genot van het begrijpen, me te laten doordringen, overmannen, een echte sensuele wellust, die lijkt op als je opstijgt in de lucht of rolt over de golven van de zee.
En de muziek ademde tegelijkertijd de trots van het leven uit. Deze diepe harmonieën lijken over het algemeen op stimulerende middelen die de polsslag van je verbeelding versnellen.
En ik voelde ook, en ga er alstublieft niet om lachen, dingen die waarschijnlijk uit de turbulentie in mijn hoofd en mijn frequente zorgen voortkomen.
Er zit overal iets vervoerends en meeslepends, iets dat je naar hogere dingen wil voeren, iets dat excessief en superlatief is. Bijvoorbeeld, om termen uit de schilderkunst te gebruiken, zie ik een uitgestrektheid van donkerrood voor mijn ogen.
Als dat rood passie voorstelt, dan zie ik het in gradaties voor me opdoemen, van alle schakeringen van rood en roze, tot het gloeien van een vuurzee.
Het zou moeilijk zijn, onmogelijk zelfs, om tot iets te komen dat nog vuriger is. En toch komt er een laatste lichtkogel een spoor trekken dat witter is dan het wit dat als achtergrond dient.
Dat is, zeg maar, de ultieme kreet van de ziel die gestegen is tot zijn paroxisme. Ik was begonnen met een paar meditaties te schrijven over de stukken van Tannhäuser en Lohengrin die wij gehoord hebben, maar ik zag in dat het onmogelijk was om alles te vertellen.
Ik zou oneindig ver kunnen doorgaan met deze brief op deze manier.
Maar als u me heeft kunnen lezen, dan ben ik u daarvoor al dankbaar.
Sinds de dag dat ik uw muziek gehoord heb, denk ik steeds, vooral op slechte tijden: Als ik nu maar een beetje Wagner kon horen! Er zijn vast wel andere mensen als ik.
En u zult wel blij zijn geweest met het publiek dat een instinct had dat superieur was aan de slechte kennis van de journalisten. Waarom zou u niet nog een paar concerten geven met nieuwe stukken?
U heeft ons kennis laten maken met een voorproefje van nieuw genot. Heeft u het recht om ons de rest te onthouden? Nogmaals, mijnheer, bedankt.
U heeft me herinnerd aan mezelf en aan het grootse, op slechte momenten.
Ch. Baudelaire.
Ik zet mijn adres er maar niet bij, anders mocht u misschien denken dat ik iets aan u wil vragen.