Charles Baudelaire aan Victor Hugo. Parijs, 17 december 1863.
Charles Baudelaire
CORRESPONDENTIE
Tweede deel volwassen periode
AAN VICTOR HUGO
Parijs, 17 december 1863.
Geachte heer,
Ondanks het feit dat ik altijd twijfel om wat ook maar te vragen aan mensen voor wie ik de meeste hoogachting en affectie koester, kom ik u vandaag toch vragen om een grote gunst, een enorme gunst.
Omdat ik ontevreden ben over de Parijse uitgevers, en omdat ik dacht, niet helemaal zonder reden, dat mij niet volledig recht gedaan wordt, had ik besloten om een uitgever in het buitenland te gaan zoeken, voor drie boeken waarvan er één is: Les Paradis artificiels, en de twee anderen zijn: Les Réflexions sur mes contemporains (beaux-arts en literatuur).
Om met geweld de aandacht te trekken naar deze werken, had ik besloten om in Brussel openbare lezingen te gaan geven met goed gekozen fragmenten, de beste stukken, vanzelfsprekend, bijvoorbeeld: De l’essence du rire, Eugène Delacroix, son oeuvre, ses idées et ses moeurs, Victor Hugo, Théophile Gautier, TH. de Banville et Leconte de Lisle, Richard Wagner, en zelfs mijn waardering ondersteunen door citaten van de auteurs in kwestie.
Want ik heb niet zo’n vertrouwen in de eruditie van de Belgen.
En nu hoor ik dat mijnheer Lacroix u een bezoek gaat brengen.
De grote gunst die ik u nu vraag zou zijn hem te vertellen wat u zo aangenaam vindt aan mijn boeken en aan mij, en hem dan mede te delen wat mijn bedoeling is omtrent lezingen.
Het is, nogmaals, een hele grote gunst waar ik om vraag, want mijnheer Lacroix moet absoluut vertrouwen hebben in uw oordeel, en ik hoop dat de lezingen die overtuiging zullen volbrengen.
Ik vraag met grote regelmaat hoe het met u gaat. Men heeft mij verteld dat het heel goed met u gaat.
Het genie dat gebruik mag maken van zijn gezondheid! Wat zult u een gelukkig man zijn, Mijnheer!
Ik stel voor dat ik binnenkort Les Fleurs du mal opstuur (onlangs alweer uitgebreid) met Le Spleen de Paris, om iets terug te doen.
Ik heb geprobeerd om daarin alle verbittering en al mijn slechte humeur waar ik vol van ben te zetten.
Ik had u enkele dagen geleden Eureka moeten opsturen (vierde deel van mijn Poe-vertaling), een vreemd boek dat beweert de manieren van de schepping en de vernietiging van het universum te onthullen.
Maar de gierigheid van de heer Lévy vond het nodig om de namen van mijn distributielijst te schrappen die hem niet tot direct nut zijn.
Ik zal een andere keer mijn fouten – of eerder zijn fouten – repareren jegens u.
Een paar dagen voor het eind van deze maand vertrek ik naar Brussel.
Als u tien minuten van uw tijd wilt opofferen om me te schrijven, zult u me heel gelukkig maken, en daardoor zal ik vertrouwen krijgen voor mijn reis.
Maar ik kan me ook voorstellen dat brieven u vaak hinderen, en voor niets op deze wereld zou ik u willen storen.
In Parijs woon ik in de rue d’Amsterdam 22.
In Brussel weet ik mijn verblijfadres nog niet.
Adieu, Mijnheer. Wees overtuigd van mijn affectie en bewondering voor u.
U bent een machtige seigneur, maar u heeft wel, zoals u ziet, alle nadelen van de soevereiniteit.
Iedereen heeft wel iets aan u te vragen.
Charles Baudelaire.