Charles Baudelaire. Brieven aan zijn moeder. Brussel, 3 november 1865
Charles Baudelaire
Brieven aan zijn moeder. Gehele correspondentie
Vincent van Gogh. 1853–1890.
Brussel, vrijdag 3 november 1865.
Lieve goede moeder, dit was wel een heel lange tijd zonder je te schrijven, niet? Ik zat vol schaamte daarover. Je had het goed, het feit dat ik je niet schrijf is omdat ik je niets nieuws te vertellen had.
Je hebt me vaak gezegd dat ik je verwaarloos, ongetwijfeld. Verwaarlozing, ja. Maar nooit dat ik je vergat. Jij bent altijd degene die mijn hoofd bezet, altijd, de hele dag door.
Ik denk dat mijn situatie deze maand opgehelderd wordt. Wat weet ik nu voor nieuws: ik ben al vele malen tegen Mijnheer Julien Lemer tekeer gegaan, maar ik denk dat ik nu geen enkele recht meer heb om hem iets te verwijten.
Op 15 juli, de dag dat ik terugkeerde naar Brussel, zou Lemer die van de zaak met Malassis was bevrijd met de gebroeders Garnier gaan onderhandelen. Hij heeft hem drie keer gezien. Op 12 augustus is Hippolyte Garnier vertrokken voor zijn jaarlijkse reizen, voordat er een contract kon worden opgesteld.
Hij zal op 25 oktober teruggekomen zijn in Parijs.
Ik weet nu twee belangrijke dingen, het eerste is dat Hippolyte Garnier bij Sainte-Beuve is langsgegaan om met hem over deze kwestie te praten, dat is het bewijs dat hij wel interesse heeft om een contract aan te gaan.
Het tweede wat ik weet is dat de twee broers het niet eens zijn over mij.
Auguste is tegen mij. Alleen, men zegt wel dat Hippolyte de intelligentste en de sterkste van de twee is.
Ik zei je al, dat hoe het ook zij, het boek over België uitgesloten zou zijn voor de verkoop. Ze zijn er bang voor.
Ik heb zo’n sterk verlangen je te zien dat ik naar Parijs en Honfleur wilde gaan, boodschappen doen in Parijs, en dan twee dagen bij jou te komen.
Maar wat heeft het voor nut om 200 franc uit te geven aan een rijtuig, wanneer er niets zeker is? Mijn reis zou het niet verder gebracht hebben. Ik wacht.
Victor Hugo heeft ook een tijdje in Brussel gewoond, en hij wil dat ik een tijd bij hem op zijn eiland kom, maar hij verveelt me, ik word moe van hem. Ik zou noch zijn roem noch zijn rijkdom willen, als ik dan ook tegelijkertijd zijn enorme belachelijkheid moest bezitten. Mevrouw Hugo is half idioot en haar twee zoons zijn erg dom.
Mocht je zin hebben om zijn laatste boek te willen lezen (Chansons des rues et des bois), dan zal ik het je onmiddellijk sturen. Zoals gewoonlijk is dit boek een groot succes qua verkoop. Grote teleurstelling bij intelligente mensen nadat ze het gelezen hebben.
Hij wilde deze keer vrolijk en lichtjes doen, en verliefd en jong lijken. Het is vreselijk lomp.
Ik zie in deze dingen net zoals in veel andere zaken slechts een nieuwe gelegenheid om God te bedanken, die mij niet zoveel domheid heeft gegeven. Ik doe onophoudelijk het gebed van de Farizeeër.
Wat doe je?
Hoe gaat het met je?
Koester geen wrok jegens mij, en antwoord me, mijn lieve moeder.
Hoe is je dag ingedeeld, en wat denk je van je gezondheid?
Voor de tiende keer, ik zeg het je: tot spoedig, en ik zou graag willen dat je me gelooft.
Ik denk ook aan je tuin, maar vooral aan mijn kamer en aan mijn paperassen.
Je neemt het me niet kwalijk, daarom, dat weet ik zeker.
C.B.
Gehele correspondentie Volgende brief