Charles Baudelaire. Brieven aan zijn moeder. Parijs, 22 juli 1856.
Charles Baudelaire
Brieven aan zijn moeder. Gehele correspondentie
Odilon Redon 1840–1916. Pandore.
Parijs, dinsdag 22 juli 1856.
Ik woon nu, sinds een tijdje al, op de quai Voltaire, Hôtel Voltaire, en als u gewild had me te komen opzoeken, dan had me dat heel gelukkig gemaakt.
Maar ik weet dat ik dat niet voor elkaar kan krijgen.
– Het gaat niet echt goed met me, zoals het altijd met me zal gaan. Om al mijn onwelheden te verminderen, tracht ik regelmatig te werken.
Als dat zal gaan, zal ik de meest trotse en de meest kalme man ter wereld zijn, dan zal ik gered zijn.
– In afwachting daarvan, staan mijn derde en vierde deel voorop. Het derde deel zal klaar zijn voor de terugkeer van de man die directeur is van Le Moniteur.
Ik geloof dat ik een beetje gebrouilleerd ben met Ancelle, - en, om de waarheid te vertellen, dat wens ik eigenlijk ook te zijn. Ik ben moe, vernederd door die contacten.
De weg naar Neuilly waarvan ik elk steentje uit mijn hoofd zou kunnen beschrijven is al een aantal jaren afgrijselijk voor me. Wat zeker is, is dat ik er niet meer heen zal gaan.
Ik denk zelfs dat ik er, uitgezonderd morgenochtend, en met uw permissie, er geen stuiver meer zal gaan halen.
Gisteren heb een enorme scène met hem gehad, - om een onbenulligheidje.
– De directeur van Le Moniteur in Cauterets, Michel Lévy in weet ik welk ander deel van de Pyreneeën, - en geld aan de horizon!
– Ik dacht dat ik me niet hoefde in te houden, en dat ik zomaar een paar honderd frank bij hem kom halen (weet wel dat ik niet in het hotel eet want dit hotel is te duur, en bovendien verwacht ik morgen een pakket met een aantal boeken uit New York).
– Die scène, zoals ik u zei, was heftig, en ik geloof dat die mij genezen heeft van de zwakheid waarmee ik een bepaalde toon tegen me toeliet die ik normaalgesproken nooit om mij heen duld. Ik weet dat uw mening is dat ik mijn opvatting van waardigheid teveel in stand wil houden, en dat men altijd ongelijk heeft wanneer men geld nodig heeft.
Maar in feite lijd ik, en ik verzoek u om me een briefje te schrijven voor hem, dat ik morgenochtend heel vroeg bij hem laat brengen door een loopjongen.
Die 100 frank, daarvoor neem ik jegens U de formele verplichting op me, zullen hem teruggegeven worden, of aan u, door mij, heel binnenkort, over een week misschien.
Ik wens dat, als de persoon die ik naar u toestuur u vindt, u hem die brief voor Ancelle alleen maar in een enveloppe geeft waar mijn naam op staat, opdat die persoon (die ik gestuurd heb) niet kan raden waarvoor die brief is.
Er zou nog ook nog iets kunnen dat oneindig veel simpeler is, maar ik durf u dat eigenlijk niet te vragen, dat is dat u uzelf 100 frank ontzegt voor een klein moment.
Dan zou ik via de post naar Ancelle schrijven om het u direct terug te sturen.
Over drie of vier dagen schrijf ik u weer, maar dan een heel ander soort brief, God zij dank!
Want door dat alles schaam ik me zo.
Ancelle speelt het slachtoffer, en ik lijk wel de martelaar te zijn.
– Ik zie maar één mogelijke oplossing: dat is nooit meer een stuiver te gaan halen, of in geval van noodzaak zoals de huidige situatie, het terug te sturen zodra ik geld heb verdiend
Ik ben vergeten u te vertellen dat ik weer bij La Revue des Deux Mondes ga werken, met iets dat heel erg gezocht wordt en heel bizar is: - ofwel een roman over het ideaal van de echtelijke liefde, - ofwel een roman om de heiligheid van de doodstraf uit te leggen en te legitimeren.
Ik omhels u.
Charles.
Mocht u de goedheid hebben om me een bezoekje te brengen, laat me dan even weten om hoe laat.
Quai Voltaire, Hôtel Voltaire.
Ik heb me vergist in mijn ongelukkige berekeningen, ik had niet bedacht dat ik in een kleinere tekst zou worden afgedrukt, en daarom is mijn verwachting in plaats van 2500 gekrompen tot een maximum van 1900, helaas!
Gehele correspondentie Volgende brief