Charles Baudelaire. Brieven aan zijn moeder. Parijs, 27 februari 1858. 5 uur ’s avonds.
Charles Baudelaire
Brieven aan zijn moeder. Gehele correspondentie
Auguste Renoir. 1841–1919. 1880/82.
Parijs, zaterdag 27 februari 1858.
5 uur ’s avonds.
Ik ga je morgenochtend heel wat portokosten geven.
Ik heb vandaag geen geld.
Lieve moeder, je moet mijn situatie heel goed begrijpen.
Als ik eraan denk dat ik rustig op één oor sliep!
Serieus, heb jij echt die imbeciel de opdracht gegeven om de verklikker te spelen (dat was eergisteren, en ik heb het net gehoord), om informatie in te winnen over mijn gewoonten, of ik wel eens elders sliep, om bij het huispersoneel en de bedienden te gaan zitten, met de kans om zichzelf zwaar belachelijk te maken, om me te lasteren (terwijl ik zevenendertig jaar ben, naam heb gemaakt, en ik al heel lang zo gelukkig had kunnen zijn als een misverstand niet al mijn plannen had gedwarsboomd), om te komen zeggen (en jij had hem verteld me te betalen) dat ik nooit zou betalen en dat hij mij dus ook niets zou geven……… etc……….?
Ik ben echt niet blij met het verdriet dat ik je aandoe.
Ik heb werk te doen, en nu moet ik ineens weer op zoek naar getuigen in het geval van een eventuele ruzie tussen Ancelle en mij of tussen zijn zoon en mij. Dat mannetje is groot genoeg daarvoor. Ik eis echte excuses, een duidelijke spijtbetuiging.
Ik wil dat dit plaatsvindt in het bijzijn van twee of drie personen die ik uitkies. Als dat niet plaatsvindt, dan zal ik wreed optreden.
En wat voor getuigen heb ik nodig!
Discreet en toegewijd! Het moeten mensen zijn aan wie ik, ik, kan bekennen dat ik door onvrijwillige ophitsing van mijn moeder, beledigd ben door mijn raadsman die in een voorvertrek een walgelijk beroep is komen uitoefenen.
En als ik denk dat de mesten van mijn vrienden getrouwd zijn, vrouw en kinderen hebben, en dat zij me zo’n lastige missie kunnen weigeren! Toch ben ik vastbesloten om de zaken tot het uiterste te drijven, zoals ik altijd doe in zo’n woedeaanval die ik één keer in de tien jaar heb.
Het moet nu maar eens afgelopen zijn. Is het begrijpelijk, dat ik om een gunst vraag, dat die gunst me wordt toegewezen, maar dat die gunst me niet wordt gegeven, en dat ik letterlijk word lamgeslagen, en dat in plaats van dat men me die gunst verleent, me pijn wordt gedaan, zo veel mogelijk?
Niet alleen zijn taalgebruik was walgelijk en vulgair, maar er zijn ook leugens bijgekomen. Sinds lange tijd (en dat weet jij heus wel) betaal ik mijn uitgaven met mijn werk, wat is dan dat hoog van de toren blazen dat er 500 frank aan mij is gegeven?
Heb ik ooit zomaar zonder reden 500 frank van Ancelle kunnen krijgen? Is dat überhaupt mogelijk?
Ik heb vorig jaar 11000 frank verdiend waarvan maar 300 van Ancelle kwamen, de rest kwam van mijn eigen werk, of van leningen van mijn vrienden.
Dit is allemaal walgelijk. Ik wil excuses. Die 3000 frank die mijn rust moesten waarborgen kunnen me niet schelen.
Ik wil excuses. Ik heb tranen van woede in mijn ogen en ik voel mijn gal opkomen alsof ik moet overgeven. Hier moet een einde aan komen.
Voel jij je zelf dan niet beledigd? Heb jij nu die schurk opdracht gegeven om zich zo te gedragen? Waar is hij geboren, hoe is hij geboren?
Ben ik dan voorbestemd om mijn hele leven lang beledigd te worden?
Ik wil wraak nemen, als jij van hem een redelijke schadeloosstelling van de fouten gedaan krijgt, die aan mij persoonlijk gericht moet worden, in het bijzijn van drie personen, waarvan één mijnheer Jaquotot zal zijn, omdat hij hier ook allemaal mee te maken heeft.
Met zijn lichtvaardig voorkomen, en zijn liefde voor plezier, komt hij op me over als een wijs man. Hij weet tenminste hoe het hoort, en dat heeft hij mooi bewezen tijdens die vele ondervragingen, waaraan hij me onderworpen heeft, maar die toch vriendelijk waren.
Arme moeder van me, ik ken je zenuwen, je zult gaan lijden.
Maar serieus, is dat nu mijn fout?
Ik heb niets opgenomen, ik wil niets. Wat wil men nu van me? Ik wil excuses, en die zal ik krijgen ook.
Charles.
Gehele correspondentie Volgende brief