Charles Baudelaire. Brieven aan zijn moeder. Parijs, 31 december 1853.

Charles Baudelaire 
Brieven aan zijn moeder. Gehele correspondentie

  
Odilon Redon. La conscience.   Baudelaire. Brieven aan zijn moeder.Vertalingen Vivienne Stringa

Odilon Redon. 1840-1916. La conscience.

Zoom

  

Parijs, 31 december 1853.

Half acht ’s ochtends.

    Ik stuur je twee brieven die ik voor mijnheer Ancelle heb voorbereid. Zodra je mijn brief hebt gelezen, zul je begrijpen waarom. Jij moet de versie en het gedeelte maar uitkiezen die jou het beste bevallen, en dan moet je degene die niet nodig is maar weggooien.

    Dus dinsdag heb ik uit Neuilly 1e. iets meer geld dan nodig ontvangen voor het gemeentehuis van Belleville, en 2e. een soort van kredietbrief voor de kleermaker van mijnheer Ancelle.
Ik heb de uitingen van jouw wantrouwen herkend en toen kwam ik heel erg in de problemen.
Ik had van te voren een reçu van 250 frank naar mijnheer Ancelle gestuurd en toen had ik me voorgenomen om voor die resterende 100 frank nog wat  – op een paar minuten lopen bij mij vandaan in de rue Labruyère – voor 15 frank een inschrijvingswaardepapier te halen van heel mooie effecten die ik een paar maanden geleden had gekocht en waarvoor 40 frank was geleend. Zodoende had ik met 55 frank alles wat ik, behalve dan schoenen en een hoed, alles wat ik nodig had.
Ik had een enorme tegenstand om naar zijn kleermaker te gaan. Behalve het feit dat ik er heen moest, en dat was al een heel werk voor mij omdat ik door mijn toestand van armoede meer dan een week binnen had moeten blijven, - waardoor ik overigens wel weer de smaak van het huiselijk leven en werken terug heb – moest ik behalve dat zoals ik zei, - die armoede tentoonspreiden die je niet kunt bedenken in het bijzijn van magazijnjongens, en ook liefdadigheid van Ancelle lijken te moeten aannemen, en dan ook nog dat ellendige stuk papier bij de toonbank uitstallen bij het weggaan.
Zo’n klein dingetje als dit wekt bij mij altijd weer de herinnering op aan al die vernederingen die ik al heb moeten ondergaan.
Als je eens wist wat hij mij heeft laten lijden in een paar jaar.
Er was een tijd dat mijn verschijning, mijn meningen en mijn aandoeningen een voortdurend mikpunt van spot waren voor dat vrouwmens van hem, zijn afzichtelijke dochter en haar afgrijselijke schalken van kinderen.
Maar rijke en gelukkige mensen voelen nooit iets aan en kennen geen enkele vorm van fijnzinnigheid.

    Maar goed, ik heb de kosten van het opgraven en het herbegraven betaald en dat was duurder dan ik dacht: 86 frank voor het perceel, 10 frank voor de arbeiders, 25 voor het timmerwerk van de omheining: 121 frank.
Toen ik daarna mijn wasvrouw en mijn conciërge had betaald en nog wat hout had gekocht, had ik niets meer over.

    Toen wilde ik niet naar de kleermaker van mijnheer Ancelle gaan en ik kon ook niet naar mijn mannetje gaan zonder geld. Maar, omdat ik de dooi van die avond niet verwachtte en ik aan een vriend moest vragen om bij hem te kunnen eten, ben ik gisteren toch naar die bewuste man gegaan.
Hij zei tegen me dat hij omdat hij me niet op de afgesproken tijd had zien komen, hij de voorwerpen had weggehaald en twee van de drie had verkocht. Ik had geen recht om een klacht in te dienen.
Vandaag stuur ik iemand om het resterende voorwerp bij hem op te halen. Het is juist het meest onmisbare, een pantalon.
Hij herverkoopt het me voor 20 frank.
Een paar maanden geleden kostte het geheel me 120 frank.
Ik herinnerde me toen ook dat ik in de wijk waar ik eerst woonde, in Château-d’eau, een heel mooi gemaakte overjas had achtergelaten. Als die er nog is, dan kost me dat 15 frank.
Vandaag laat ik hier thuis een schoenmaker komen, 12 frank – en een hoed 17 frank.
Vandaag betaal ik mijn huisbazin 40 frank met MIJN GELD waarvan jij de 8e de rekening inhoudt na inzage van de kwitantie, als ik nog net zo in geldnood zit.

20
15
12
17
40
104

    Zie je nu wel dat er geen enkele vorm van overdrijving van mij zit in het feit dat ik vandaag 150 frank aan mijnheer Ancelle vraag, 100 waarvan hij het reçu heeft, en 50 waarvan ik het reçu voeg bij elk van de twee brieven die voor hem bestemd zijn.

    Uiteraard ontbreken er nog een aantal dingen, onder anderen een winterjas, en een gewoon vest.
Ik kan zonder vest als ik mijn jas terugvind. Voor het andere voorwerp, dat ga ik misschien wel bij de bewuste kleermaker halen.
En daarom alles welbeschouwd, houd ik de brief van mijnheer Ancelle hier.
Maar als ik hem wel gebruik, DAN ZAL DAT ALLEEN MAAR IN VEEL MINDERE MATE ZIJN DAN DEGENE DIE HIJ HEEFT AANGEGEVEN, en dan hoef ik tenminste geen lompen op die plek daar uit te stallen.
Dan ga ik er wel heen, maar al beter gekleed.
MAAR HET KAN OOK HEEL GOED DAT IK HEM HELEMAAL NIET GEBRUIK, EN DAAR GA IK OOK MIJN BEST VOOR DOEN.

    Door zo te rekenen, zou er dus 46 frank overblijven om stuiver voor stuiver op te maken, en dan te proberen om mijn duivelse boek in acht of tien dagen af te krijgen.
Gisteravond, toen ik weg was om informatie in te winnen over mijn kleren en om bij die vriend te gaan eten, is mijnheer Ancelle langs geweest en hij heeft laten weten dat ik vanochtend bij hem moest komen.
Wat wil hij me nu weer aankondigen?
Een vreselijk nieuwtje?
Weer een oude affaire van een schuldeiser?
Maar hoe wil hij dan dat ik – zonder de tijd die ik verlies op zo’n dag mee te tellen – 10 of 12 frank voor een rijtuig besteed, - of in de modder en de sneeuw te gaan schuiven?

    Als jij versie no 1 neemt, dan moet je er zelf wel iets bijschrijven. Als je versie no 2 neemt, dan moet je me alleen maar de loopjongen met het geld sturen, en de brief voor mijnheer Ancelle op de post doen nadat je hem verzegeld hebt.

In het eerste geval moet je de loopjongen uitleggen dat hij daarheen moet gaan.

    Jij was tenminste wel zo slim om je te herinneren dat er iets van de lommerd in mijn zaakje zat.
Weet je wel dat mijnheer Ancelle zo’n probleem voor me is en zo’n grote angst, dat toen hij twee of drie keer bij me thuis is gekomen, ik toen zin had om te verhuizen om mijn adres voor hem te verbergen.
Ik beeld me in dat hij me schaadt, en dat hij roddelt met inferieure mensen door wie je onvermijdelijk omringd wordt in je leven.

    Je hebt me wel een hele treurige en charmante brief geschreven, maar toch nog altijd doordrenkt met jouw ongeneeslijke overdrijvingen.
Die dode vrouw heb ik bijna gehaat. Maar ik heb haar ook laten sterven in een allerergste misère.
Ik heb de vooroordelen en het respect voor de doden toch niet uitgevonden?
Het is dus gewoon zuiver een kwestie van fatsoen.

    Als je dat wilt, dan stuur ik de kwitantie morgen naar jouw huis.
Ik zal je niet zoals die dommen een goed Nieuwjaar wensen, want dan zou je me antwoorden dat ik je die moet bezorgen.

C.B.

P.S. Voor wat betreft die laatste zin uit je brief, ik denk het zelfde als jij.
Ik zou zelfs nog verder willen dan dat, en niet alleen minder afnemen, maar zelfs helemaal niets meer nemen.
Zou dat mogelijk zijn?

Verder heb ik nog nooit een voorschot laten opsturen zonder jouw goedkeuring.

C.B.

Ik verzeker je dat ik enorm verlost ben nu, en dat ik me als gelukkig beschouw – betrekkelijk – voor een dag of tien.

  Gehele correspondentie          Volgende brief