Charles Baudelaire. Brieven aan zijn moeder. Parijs, 4 december 1854.
Charles Baudelaire
Brieven aan zijn moeder. Gehele correspondentie
Eugène Boudin, 1824–1898. Marché aux poissons, Rotterdam. 1876.
Parijs, maandag 4 december 1854.
Lieve moeder,
Je zult het vast niet verrassend vinden dat ik je zo lang niet bedankt heb voor de plotselinge hulp, volkomen onverwacht, die je me gebracht hebt, je kent mijn vreemde leven, en je weet ook dat elke dag zijn lading woede met zich mee brengt, ruzies, problemen, heen en weer gereis en werk, en daardoor is het dan ook niet verbazend dat ik vaak wel twee weken de brieven die ik als een plicht beschouw uitstel.
Maar vandaag kom ik je spontaan om hulp vragen.
Dan moet ik dat wel heel erg nodig hebben, want als dankzij het bizarre leven dat mij gegeven is, MIJN EIGEN GELD vragen altijd het pijnlijke effect op me heeft van een bedelarij, dan kun je misschien wel nagaan wat voor een effect om een gunst smeken op me heeft.
Die ellendige 100 frank hebben me geraakt.
Daar heb ik van kunnen leven, en meer niet.
Als ik ze had gebruikt voor een van de belangrijke dingen waar ik me zorgen om maak, dan had ik niets overgehouden.
Daarmee zijn de vijf of zes kleine schulden betaald die wij altijd om ons heen hebben in de wijk waarin we wonen.
Wat ik het meest onaangenaam vond toen ik naar dat ongelukkige biljet keek waarvan jij dacht dat het een enorme hulp was, was de gedachte dat het voor jou een hele onthouding was.
Vandaag gaat het voor mij om precies dezelfde behoeften als die van de vorige maand.
Kan ik me JA of NEE kleden?
Ik zal niet zeggen: kan ik over straat lopen zonder dat er naar me gekeken wordt, want dat kan me niet schelen, maar wel of ik me er bij neer moet leggen naar bed te gaan, en op bed te moeten blijven liggen bij gebrek aan kleren?
Mag ik eindelijk, op het moment dat het onontbeerlijk is dat ik een beetje kalmte en vrijheid heb – want ik kan me van het ene op het nadere moment zomaar ineens alleen maar bezig moeten gaan houden met de krant, ik verwacht iedere ochtend de proefdrukken, - mag ik hopen dat ik die rust krijg die afhangt van een paar kleine schulden?
Maar goed, die mevrouw Trolley, die net zo dom is als al die andere vrouwen in dat kringetje, die kiest net het goede moment uit om me heel droogjes zoals je ziet het geld terug te vragen dat ze me geleend heeft.
Dat geld heeft heel lang in Neuilly tot haar beschikking gestaan. Maar mijnheer Ancelle die altijd alleen maar zijn eigen zin doet, vond het beter om haar net zolang te laten wachten tot ze er genoeg van had.
En ik heb op een mooie ochtend vol ongeduld heel lang geleden dat geld gepakt en heb het uitgegeven.
Ik heb mijnheer Ancelle gezien, twee of drie dagen geleden.
Hij ging naar jou toe, en ik heb hem nadrukkelijk gevraagd om jou een gedeelte van dit alles uit te leggen, en erop te staan dat het hem geoorloofd was (opdat het hem geoorloofd was!) om voor mij hetzelfde te doen als de vorige maand.
Maar ik weet zeker dat hij je helemaal niets verteld heeft daarover.
Ik heb hem over onze jaarrekeningen verteld, over de noodzaak om een grote definitieve rekening op te maken, over de onbeduidendheid van zo’n rekening, hoe groot die ook was, op voorwaarde dat deze niet groter wordt met het nieuwe jaar.
Ik heb hem verweten dat hij je bang had gemaakt, en tenslotte heb ik hem mijn boodschap voor jou opgedragen.
Ik heb nog een kredietbrief van hem losgekregen voor zijn kleermaker.
Omdat ik geen geld van hem kon loskrijgen, wilde ik op zijn minst toch een garantie van een middel hebben om gekleed te gaan […]
Goede God, aan welke vernederingen heeft Gij mij onderworpen, en welke vreugde ondervindt men aan het martelen van een man als ik met zulke triestheden?
Hoe het ook zij, ik heb nog geen gebruik gemaakt van die brief, ik zou die heel graag niet willen gebruiken.
Want het is toch uiteindelijk wel volslagen absurd om altijd nieuwe voorwerpen te kopen, terwijl je er veel betere kunt krijgen met hetzelfde geld.
Het gaat voor mij alleen maar om een aanbetaling voor mijn kleermaker, en om de voorwerpen die al af zijn weg te halen.
Over het geld dat ik van mijnheer Ancelle wilde hebben, net zoveel als vorige maand (350 frank), zal ik ook een aanbetaling geven aan mijn hotelbazin, en ik zal ook van deze gelegenheid gebruik maken om de vereffening van mijn rekening los te krijgen, te eisen, af te dwingen waar ik al zo lang om vraag, en een reçu van al het geld dat ik al gegeven heb.
Al het geld dat ik bij Le Pays ga krijgen, ofwel de voorschotten van deze maand, ofwel de definitieve betaling met nieuwjaar, zal uiteraard ook daar naartoe gaan, want die vrouw heeft me de dienst opgezegd vanaf 9 januari, en ik heb gezworen dat ik vanaf dat moment nooit meer in de klauwen van een hotelbaas wil zitten.
Ik ga samenwonen, en als ik op 9 januari niet bij mejuffrouw Lemer kan intrekken, dan ga ik naar die andere.
Ik moet koste wat kost een gezinshuishouden. Dat is de enige manier om te werken en minder uit te geven.
Mijnheer Ancelle zegt dat hij maar al te blij zou zijn, als ik volgend jaar maar 2400 frank zou opnemen.
Je weet dat mijn bedoeling was om maar 1200 frank te nemen. Maar dat gelooft hij niet.
Ik heb duizend zorgen. Ik wacht op een drukproef alsof ik op een Messias wacht.
Bij Le Pays hebben ze al een paar keer om me gevraagd.
Ze vrezen, voordat ik verder ga met mijn boek, dat ik de krant een aantal keren in de problemen laat zitten.
Hoe zou men ook de nauwgezetheid van een man niet vertrouwen die zo’n deplorabel leven heeft als het mijne?
Vrienden van me hebben me doorgegeven dat als ik me niet haast met die toneelplannen waarvoor men heel open staat, mij een paar ongelukken kunnen overkomen waardoor ik al zo vaak triest ben geweest, en die een voortdurende spijt achterlaten.
En daarbij ben ik ook nog te laat, - al heel lang, met la Revue de Paris.
Het hamert op mijn hersenen.
Ik herinner me nu ineens iets dat me geraakt had tijdens ons laatste gesprek – een bepaalde ongerustheid die je kreeg toen het ging over het feit dat je dacht dat ik in staat zou zijn de stappen te nemen om naar het civiele tribunaal te gaan.
Inderdaad, daartoe ben ik in staat, - maar ik ben niet zo dom om wel eerst enkele rechten op succes te kunnen hebben.
En helaas moet ik opbiechten dat daar momenteel geen enkele kans op zou zijn.
– Samengevat , denk ik dat mijn leven veroordeeld is geweest vanaf het begin, en dat het dat ook voor altijd zal blijven.
Ik vergat nog iets. Gisteren had ik, en vanochtend moest ik een zeer ernstige, zeer urgente schuld betalen.
Een brief van jou aan mij voor mijnheer Ancelle zou me pas op z’n vroegst morgen geld kunnen opleveren – en dan nog denk ik met verdriet aan mijn verloren dag door de reis want ook al is mijnheer Ancelle een beste kerel, hij is wel de meest indiscrete op het gebied van conversatie en tijd - dus dan zou ik je willen vragen, als het mogelijk is, voor alles, zelfs voordat je me die brief voor mijnheer Ancelle stuurt, als je het goed vindt om dat te doen – want soms maak je hele lange brieven – me 60 frank te sturen die ik je morgen terugstuur als ik bij hem vandaan kom.
Een loopjongen zal me op willekeurig welk uur kunnen vinden, want ik heb officieel beloofd een artikel af te leveren om 9 uur ’s avonds, en daar ga ik nu aan beginnen.
Ik weet dat het vandaag maandag is, je visitedag, dus ik vraag je duizend maal excuus.
Maar om je zenuwen te sparen zal ik tegen de loopjongen zeggen dat hij niet hoeft te wachten op je antwoord, maar de brief alleen maar hoeft af te geven.
Veel liefs.
Charles.
Je beweert dat ik je vaak en veel pijn doe - maar zelfs als mijn straf alleen maar uit de plicht bestond om deze onverdraaglijke brieven te schrijven – uitleggen, uitleggen, - altijd maar weer uitleggen - , dan was die straf al genoeg voor mij.
Gehele correspondentie Volgende brief