Charles Baudelaire. Brieven aan zijn moeder. Parijs, 6 mei 1861.
Charles Baudelaire
Brieven aan zijn moeder. Gehele correspondentie
Léonard de Vinci, 1452-1519
Parijs, 6 mei 1861.
Lieve moeder,
Als je echt het moedergenie bezit en als je het nog niet zat bent, kom dan naar Parijs, kom naar me toe, en kom me halen. Ik kan om duizenden verschrikkelijke redenen niet naar Honfleur komen om datgene op te halen wat ik zo graag wil, een beetje moed en een paar knuffels. Eind maart schreef ik je nog: zien we elkaar ooit nog eens?
Ik zat toen in zo’n crisis waarin je de vreselijke waarheid ziet. Ik zou ik weet niet wat geven om een paar dagen bij jou te kunnen zijn, jij, jij bent de enige van wie mijn leven afhangt, een week, drie dagen, een paar uur.
Je leest mijn brieven niet goed genoeg, je denkt dat ik lieg, of dat ik me op zijn minst aanstel wanneer ik vertel over mijn wanhoop, mijn gezondheid, mijn afschuw om te leven. Ik zeg je dat ik je wil zien, en dat ik niet naar Honfleur kan rennen.
In jouw brieven staan heel veel fouten en verkeerde ideeën die met een gesprek rechtgezet zouden kunnen worden maar die door hele boekdelen aan brieven niet teniet kunnen doen.
Iedere keer wanneer ik mijn pen pak om mijn toestand uit te leggen, ben ik bang.
Ik ben bang je af te maken, je broze lichaam te vernietigen. En ik zit constant zonde dat je het weet, op de rand van zelfmoord.
Ik geloof wel dat je zielsveel van me houdt, maar je bent verblind, je hebt zo'n ruim karakter! Ik hield zielsveel van je als kind. Later, onder de druk van je onrechtvaardigheid, had ik geen respect voor je, alsof een onrechtvaardige moeder een zoon het recht geeft geen respect meer te hebben. Ik heb daar vaak wroeging over gehad, hoewel ik daar, zoals ik dat altijd doe, nooit iets over gezegd heb.
Ik ben dat ondankbare en gewelddadige kind niet meer. Na lang te hebben nagedacht over mijn lotsbestemming en over jouw karakter kon ik daardoor begrijpen hoe fout ik was en hoe gul jij was. Maar, het kwaad is nu geschied, door jouw ondoordachtheid en mijn fouten.
Wij zijn uiteraard voorbestemd om van elkaar te houden, om voor elkaar te leven, om ons leven verder zo eerlijk mogelijk en lief mogelijk te leven.
En toch ben ik er zeker van, in de vreselijke omstandigheden waarin ik gekomen ben, dat een van ons de ander ooit zal doden, en dat wij elkaar uiteindelijk allebei zullen doden. Na mijn dood, dan leef jij niet meer, dat is duidelijk. Ik ben het enige onderwerp waardoor jij leeft.
Na jouw dood, en vooral als je zou sterven door een schok die ik zou veroorzaken, dan zou ik me van kant maken, dat is onbetwistbaar. Jouw dood, waar je vaak met teveel gelatenheid over praat, zou niets aan mijn situatie verbeteren. De Raad van Toezicht zou gehandhaafd blijven (en waarom zou dat ook ophouden?), ik zou niets betaald krijgen, en ik zou als toppunt van mijn lijdensweg, het afschuwelijke gevoel hebben van een volledig isolement.
Ik, mezelf van kant maken, dat is toch absurd, niet? “Dus dan ga je je oude moeder helemaal alleen achterlaten” zou je zeggen. Nou! Al heb ik er strikt genomen geen recht toe, ik denk toch zeker wel dat ik gezien de hoeveelheid pijn die ik al bijna dertig jaar moet ondergaan mij daarvoor toch vrij zou mogen spreken.
“En God dan!” zou je zeggen.
Ik wens met heel mijn hart (en hoe oprecht ik dat doe, niemand kan dat weten behalve ik!) dat ik kon geloven dat er een onzichtbaar wezen van buiten zich voor mijn lot interesseert. Maar hoe moet ik dat geloven?
(Het idee van God doet me denken aan die vervloekte pastoor.
Ik wil niet dat je door de pijnlijke gevoelens die mijn brief bij je zal opwekken, hem gaat raadplegen. Die pastoor is mijn vijand, uit pure domheid misschien.)
Om terug te komen op de zelfmoord, het is niet een vaststaand idee, maar wel een die op geregelde tijden terugkomt, en er is een ding dat je zal geruststellen. Ik kan geen einde aan mijn leven maken als ik mijn zaken niet op orde heb gebracht.
Al mijn papieren zijn in Honfleur, allemaal door elkaar.
In Honfleur zou ik dus een grote berg werk moeten verrichten. En als ik eenmaal daar ben, dan kan ik me niet meer van jou losmaken. Want je zult er wel van uitgaan dat ik jouw huis niet zou bevlekken met een verwerpelijke daad.
Daar zou jij trouwens gek van worden. waarom zelfmoord? Vanwege de schulden? Ja, terwijl schulden beheerst kunnen worden. het is vooral vanwege een te onverdraaglijke vermoeidheid die voortkomt uit een onmogelijke situatie die te lang duurt.
Elke minuut toont me aan dat ik geen zin meer in het leven heb. In mijn jeugd heb jij een grote fout gemaakt.
Jouw onverstandigheid en mijn vroegere fouten wegen zo zwaar op me, en pakken me in. Mijn situatie is afgrijselijk. Er zijn mensen die me groeten, er zijn mensen die me het hof maken, er zijn er zelfs misschien die me benijden. Mijn literaire positie is meer dan uitstekend. Ik kan doen wat ik wens te doen.
Alles wordt gedrukt. Omdat ik een onpopulaire manier van denken heb, verdien ik weinig geld, maar ik zal een grote bekendheid nalaten, dat weet ik, - op voorwaarde dat ik nog de moed hou om te blijven leven. Maar mijn spirituele gezondheid: zeer slecht, opgegeven misschien wel. Ik heb nog wel plannen: Mijn hart blootgelegd, romans, twee toneelstukken, waarvan een voor het Théâtre-Français, maar zal dat allemaal ook werkelijkheid worden? Ik geloof het niet meer.
Mijn toestand in verhouding tot eerbaarheid, afgrijselijk, - en daar zit het grote probleem. Nooit rust. Beledigingen, laster, vernederingen waar je geen idee van hebt, en die mijn verbeeldingskracht vergallen en verlammen.
Ik verdien een beetje geld, dat is waar. Als ik geen schulden had, en als ik geen lotsbestemming had, DAN ZOU IK RIJK ZIJN, onthoud deze woorden goed, dan zou ik je geld kunnen geven, en dan zou ik zonder risico mijn liefdadigheid voor Jeanne uitvoeren.
Over haar gaan we het zo meteen hebben. Jij hebt zelf deze uiteenzettingen uitgelokt.
Al dat geld schiet weg in mijn verkwistende en ongezonde levensstijl (want ik leef helemaal verkeerd) en naar betalingen of liever een ontoereikende tegemoetkoming van oude schulden, deurwaarderskosten, gezegeld papier, etc.
Zo meteen kom ik op de positieve zaken, dat wil zeggen de huidige. Want in werkelijkheid moet ik gered worden, en alleen jij kan me redden. Ik wil vandaag alles zeggen.
Ik ben alleen, zonder vrienden, zonder minnares, zonder hond en zonder kat, om tegen te klagen. Ik heb alleen het portret van mijn vader, die nooit iets terugzegt.
Ik ben nu in de toestand die ik ook doorstaan heb in de herfst van 1844. Een gelatenheid die erger is dan woede.
Maar mijn lichamelijke gezondheid dan, die heb ik nodig voor jou, voor mezelf, voor mijn plichten, nog een probleem! Ik moet met je daarover praten, ook al schenk jij daar maar weinig aandacht aan.
Ik wil het niet hebben over die zenuwaandoeningen die me dag na dag vernietigen, en die mijn moed uit me weghalen, het braken, slapeloosheid, nachtmerries, zwaktes en flauwtes.
Daar heb ik het te vaak over gehad met je. Maar ik hoef helemaal geen schaamte voor je te hebben. Je weet dat ik toen ik nog heel jong was, ik een pokkenaandoening heb gehad, waarvan ik later dacht dat die totaal genezen was.
In 1848, in Dijon, kwam die weer tot uitbarsting. En is toen opnieuw verdoezeld. Momenteel komt het weer terug in een andere vorm, met vlekken op mijn huid, en een ongelooflijke afgematheid in mijn gewrichten.
Geloof me maar, want ik heb er verstand van. Misschien komt het door het verdriet waarin ik zit dat mijn angst de ziekte vergroot. Maar ik moet een streng levensritme gaan volgen, en met het leven dat ik nu lijd zal ik me daaraan niet kunnen overgeven.
Ik laat dit even voor wat het is, en ik wil nu verder gaan met mijn dromen.
Voordat ik je mijn plan wil gaan vertellen, zeg ik je dat ik er echt van geniet. Wie weet of ik je ooit nog eens mijn hele ziel laat blootleggen, die jij nooit geaccepteerd hebt en nooit gekend hebt! Ik schrijf dit op zonder te aarzelen, zo zeker ben ik er van dat het waar is.
In mijn kindertijd was er een periode dat ik een passionele liefde had voor jou.
Luister en lees dit zonder angst. Ik heb je nooit zo openhartig daarover geschreven. Ik herinner me nog een rondrit in een rijtuig. Je kwam uit een rusthuis waarnaar je verbannen was, en toen liet je me, om te laten zien dat je aan je zoon had gedacht, pentekeningen zien die je voor mij had gemaakt.
Geloof je dat ik een vreselijk goed geheugen heb? Later, op de Place Saint-André-des-Arcs en Neuilly. Lange wandelingen, eindeloze liefkozingen! Ik herinner me de kades, die ’s avonds zo verlaten waren.
Ah! Dat waren voor mij de goede tijden van de liefkozingen van mijn moeder. Ik vraag je om vergeving dat ik goede tijden noem wat voor jou waarschijnlijk slechte waren. Maar ik was altijd levend in jou. Jij was helemaal voor mij. Jij was zowel een idool en een kameraadje.
Je zult misschien wel verbaasd zijn dat ik met zoveel passie kan spreken over zo lang geleden. Ik ben er zelf verbaasd over. Misschien omdat ik nogmaals de wens om te sterven weer heb opgevat, dat de dingen van vroeger zich zo levendig in mijn geest aftekenen.
Je weet wat voor een vreselijke opvoeding jouw man mij later wilde geven. Ik ben nu veertig jaar en ik denk niet zonder verdriet terug aan de scholen, en ook niet aan de grote angst die mijn stiefvader me inboezemde. Toch heb ik van hem gehouden, en ik heb vandaag de dag overigens genoeg wijsheid om hem zijn recht te geven. Maar hij was nu eenmaal wel hardnekkig onhandig. Ik wil hier snel doorheen glippen, want ik zie de tranen al in je ogen staan.
Ik ben er uiteindelijk vandoor gegaan, en vanaf dat moment was ik helemaal in de steek gelaten.
Ik wilde toen alleen maar plezier maken, en zocht constante opwinding: reizen, mooie meubels, schilderijen, meisjes, etc.
En daar onderga ik vandaag de dag op een te wrede manier de straf van. Voor wat betreft de Raad van Toezicht, daar heb ik maar een ding over te zeggen: ik ken nu de ongelooflijke grote waarde van geld, en ik begrijp de ernst van alle dingen die met geld te maken hebben.
Ik snap best dat jij dacht dat jij het goed aanpakte, dat je voor mijn bestwil werkte. Maar er blijft een vraag, een vraag die mij altijd geobsedeerd heeft: hoe komt het dat het nooit in jouw hoofd is opgekomen dat je dacht: “Het is mogelijk dat mijn zoon nooit op hetzelfde niveau als ik het begrip van goed gedrag heeft, maar het zou ook kunnen dat hij op andere gebieden een opmerkelijke man wordt.
En in dat geval, wat zou ik dan doen? Zou ik hem veroordelen tot een dubbelleven, tegenstrijdig, aan de ene kant een eervol bestaan, en aan de andere kant verfoeilijk en geminacht?
Zou ik hem veroordelen tot aan het eind van zijn leven een betreurenswaardig litteken mee te moeten slepen?
Een litteken dat hem schaadt, en hem een reden geeft om machteloos en verdrietig te zijn?” Het mag duidelijk zijn dat wanneer er geen Raad van Toezicht was geweest, alles dan zou zijn opgemaakt. Dan had ik de zin om te werken moeten overwinnen. De Raad van Toezicht is er gekomen, alles is opgemaakt en ik ben oud en ongelukkig.
Is het mogelijk om te verjongen? Hier ligt het hele probleem.
Al dit terugkeren naar het verleden had geen enkel andere bedoeling dan je aan te tonen dat ik een aantal excuses te gelde moet maken, zo niet een volledige rechtvaardiging.
Indien jij in datgene wat ik schrijf verwijten voelt zitten, weet dan tenminste dat dit mijn bewondering voor je ruimhartigheid in niets vermindert, en ook niet mijn erkentelijkheid voor jouw toewijding.
Je hebt je altijd opgeofferd. Je bent een en al opoffering. Minder rede dan liefdadigheid. Maar ik vraag meer van je.
Ik vraag je om raad, steun, en een volledige overeenstemming tussen jou en mij, om me uit deze narigheid te halen. Ik smeek je, kom, kom. Ik ben aan het eind van mijn zenuwkrachten, aan het eind van mijn moed, aan het eind van mijn hoop. Ik voorzie een voortzetting van afschuwelijkheden.
Ik voorzie dat mijn literaire bestaan voorgoed belemmerd wordt. Ik voorzie een ramp. Je kunt best voor een week wat gastvrijheid vragen aan vrienden, aan Ancelle bij voorbeeld. Ik zou ik weet niet wat geven om je te zien, om je te omhelzen.
Ik voorvoel een catastrofe, en ik kan niet naar je toe op dit moment.
Parijs is slecht voor me. Ik heb al twee keer een onverstandige daad verricht die jij veel strenger zult beoordelen. Ik zal uiteindelijk gek worden.
Ik vraag je om je geluk, en ik vraag je om het jouwe, voor zover we dat nog zullen kunnen kennen.
Door jou kan ik je een plan te kennen geven, hier is het dan: ik doe een verzoek om een halve maatregel.
Eigendomsoverdracht van een flink bedrag dat beperkt wordt tot 10.000 bijvoorbeeld, en 2.000 om me direct te verlossen. 2.000 in jouw handen om tegemoet te komen in onvoorziene of voorziene noodzakelijkheden, levensbehoeften, kleding, etc… voor een jaar (Jeanne gaat naar een tehuis waar het strikt noodzakelijke betaald wordt). Over haar zal ik het zo hebben. Jij hebt me daartoe alweer uitgelokt.
En dan uiteindelijk 6.000 in handen van Ancelle of Marin, die langzaam uitgegeven zullen worden, successievelijk, verstandig, door middel van het betalen van misschien wel meer dan 10.000, en om iedere schok te voorkomen, en geen schandalen in Honfleur te krijgen.
Dan heb ik een jaar rust.
Ik zou wel een grote nul zijn en een grote schurk, als ik daar niet van zou profiteren om te verjongen. Al het geld dat ik in die tussentijd verdien (10.000, of misschien maar 5.000) zal in jouw handen komen. Ik zal geen enkele van mijn affaires, geen enkele verdienste voor je verborgen houden.
In plaats van de lacune aan te vullen, zal dit geld weer bestemd worden voor de schulden.
En zo voort, in de jaren die volgen. Zo kan ik misschien, met die verjonging die zich voor jouw ogen afspeelt, alles betalen, zonder dat mijn kapitaal verminderd wordt met meer dan 10.000, zonder daarbij mee te tellen, dat is waar, die 4.600 van de afgelopen jaren. En dan is het huis gered. Want dat is een van de dingen die ik altijd voor ogen heb.
Als jij akkoord zou gaan met dit plan der gelukzaligheid , dan zou ik al aan het eind van de maand willen verhuizen, of misschien wel nu meteen.
Je mag van mij hierheen komen om me op te halen.
Je zult begrijpen dat er nog een massa details bestaan die niet in een brief staan. In een zin kan ik zeggen dat ik wil dat ieder bedrag pas betaald mag worden na jou toestemming en goedkeuring, na rijp beraad tussen jou en mij, in één woord dat jij mijn echte Raad van Toezicht wordt.
Kan het wel dat we verplicht worden om zo’n vreselijk idee te verbinden aan het zo lieve denkbeeld dat een moeder toch is!
In dat geval, moeten we helaas dag zeggen tegen de kleine bedragjes, tegen de kleine opbrengsten, 100, 200, hier en daar, wat het Parijse leven met zich meebrengt. Dan zouden het grote speculaties worden en dikke boeken, waarvan de betalingen langer op zich zouden laten wachten. Raadpleeg alleen jezelf, je geweten en jouw God, je hebt immers het geluk van het geloof.
Vertel je gedachten slechts met mate aan Ancelle. Het is een goede man; maar zijn hersenpan is bekrompen. Hij kan niet geloven dat een eigenzinnig figuur die hij de les moest lezen een belangrijk man kan zijn.
Hij zou me uit koppigheid laten creperen. Denk een beetje aan de roem, aan rust, en aan mijn leven in plaats van alleen maar aan geld.
In dat geval, zeg ik je, dan zou ik geen vakanties van twee weken, van een maand of van twee maanden bij jou houden.
Ik zou dan een permanent verblijf houden, behalve dan wanneer wij samen naar Parijs zouden gaan.
Het drukwerk kan per post geschieden.
Er is nog een verkeerde opvatting van jou die ik recht moet zetten, en die steeds terugkomt in je brieven.
Ik verveel me nooit in eenzaamheid, en ik verveel me nooit in jouw bijzijn. Ik weet alleen dat ik niet tegen jouw vrienden kan. Maar dat accepteer ik.
Ik heb een paar keer het idee gehad om een familieberaad bijeen te roepen of om bij de rechtbank te verschijnen.
Weet jij eigenlijk dat ik heel wat goede dingen zou kunnen zeggen, al was het dit maar: ik heb acht boeken geproduceerd in verschrikkelijke omstandigheden. Ik kan in principe mijn kost verdienen. Word ik vermoord door de schulden uit mijn jeugd?
Ik heb het niet gedaan, uit respect voor jou, en uit eerbied voor jouw vreselijke gevoeligheid. Wees zo goed me daar dankbaar voor te zijn. Ik herhaal het nog een keer, ik heb mezelf opgelegd om alleen jouw hulp in te roepen.
Vanaf volgend jaar zal ik de opbrengst van het resterende kapitaal aan Jeanne besteden.
Ze zal ergens in een rusthuis gaan, zodat ze niet in een absolute eenzaamheid terechtkomt. Wat is haar overkomen.
Haar broer heeft haar in het ziekenhuis gestopt, om van haar af te zijn, en toen ze er uit kwam, ontdekte ze dat hij een deel van haar meubels en haar kleren had verkocht.
In vier maanden, sinds ik Neuilly ben ontvlucht, heb ik haar 7 frank gegeven.
Ik smeek je, rust, geef me rust, werk en wat liefde.
Het mag duidelijk zijn dat er in mijn huidige zaken vreselijk urgente dingen zijn; zo heb ik opnieuw met dat onvermijdelijke gezwendel bij de bank de fout gemaakt een paar honderd frank die niet van mij waren achterover te drukken voor mijn eigen schulden. Hiertoe was ik absoluut gedwongen. Het spreekt voor zich dat ik het kwaad direct kon herstellen.
Iemand in Londen weigert me 400 frank te geven die hij me schuldig is.
Een ander die me nog 300 frank moest geven is op reis. Altijd weer dat onverwachte. Vandaag had ik de verschrikkelijke moed die persoon in kwestie te schrijven en mijn fout toe te geven. Wat voor een scène zal dat opleveren?
Ik weet het niet. Maar ik wilde mijn geweten bevrijden.
Ik hoop dat er uit eerbied voor mijn naam en mijn talent geen schandaal gemaakt zal worden, en dat men nog wil wachten.
Adieu, ik ben op. Om wat gedetailleerder over mijn gezondheid te praten, ik heb al bijna drie dagen niet geslapen, niet gegeten, en mijn keel zit dicht. En ik moet werken.
Nee, ik zeg je niet adieu, want ik hoop je nog eens te zien.
O, lees me alsjeblieft goed en aandachtig, tracht het goed te begrijpen.
Ik weet dat deze brief je pijnlijk zal treffen, maar je zult er ook wel iets van liefheid in vinden, tederheid, en zelfs nog wat hoop, die je te weinig gehoord hebt.
En ik houd van je.
C.B.
Gehele correspondentie Volgende brief